maar waarheen? Bij alle zorgen die we
zelf hadden vroeg moeder zich nog af:
"Zouden Albert en Janie (Lever) zich
wel weten te redden?" Die bleken ech
ter al een veilig heenkomen gevonden
te hebben op goede stand bij dominee
Donner in Broek op Langedijk. Maar
waar zouden wij terecht komen? Het
was vooreerst nog de vraag.
Het hoogst nodige had vader op een
handkar geladen. Ik werd er bovenop
gezet, want ik was nog 'een beetje
ziek'. De nasleep van een keelont
steking. We reden de stad uit langs
het Noordhollands kanaal, vergezeld
door twee onderwijzeressen, te weten
juffrouw Smith en juffrouw Van der
Fliert. Op vaders fiets die we meege
nomen hadden mochten de dames af
en toe een eindje rijden om de lange
tocht wat af te wisselen. Vader had in
Breezand een zakenrelatie,
de tuinder Joost Hooimeyer. Mis
schien wist hij wel een plekje voor
ons. Op de fiets ging vader vooruit
om de kust te verkennen. En ja hoor,
we konden wel intrekken bij zijn
bejaarde ouders, op de hoek van de
Zandvaart en de J.C. de Leeuwweg.
De onderwijzeressen vonden voor
korte tijd een onderdak bij de da
mes Noorden, tegenover de woning
van Joost Hooimeyer aan de J.C. de
Leeuwweg. Af spoedig daarna zijn ze
doorgereisd naar elders.
Het oude echtpaar Hooimeyer had
een bakkerswinkel annex bakkerij.
Deze was echter door de tijdsom
standigheden stilgelegd. Vier bakkers
moesten gebruik maken van één bak
kerij in het centrum van Breezand
(bakkerij Kruk). Vader hielp in de
bakkerij en ventte ook brood uit.
Moeder hielp in de huishouding.
Voor wat hoort wat!
In tegenstelling tot zo velen in Neder
land hebben we die winter niet echt
honger geleden. Er was brood van
de bakker en groente uit de tuin van
buurman Joost. Menige stedeling, die
op hongertocht was, kwam om eten
vragen. Eerst in de winkel, waar de
bakkersvrouw de scepter zwaaide.
"Nou vooruit", was haar reactie, "hier
heb je een half broodje, maar niets
aan mijn man zeggen, hoor, die is
achter in de bakkerij". Prompt gingen
de bezoekers achterom en waagden
opnieuw een poging. Met als reactie
van de bakker. "Hier, pak aan, maar
niets aan mijn vrouw in de winkel
zeggen, hoor".
Tijdens ons verblijf in Breezand deed
zich ook een epidemie van difterie
voor. Een buurmeisje (kleindochter
van de Hooimeyers) was opgesloten
in de voorkamer vanwege het besmet
tingsgevaar. Op het raam was een
biljet bevestigd met de tekst: "Besmet
telijke ziekte, difterie". Wat verder aan
de Zandvaart overleed een meisje aan
de ziekte. Ik herinner me dat verteld
werd, dat bij de begrafenis gezongen
was: "Daar boven juicht een grote
schaar, van kind' ren om Gods troon".
Ineens bleken ook twee knechten van
Hooimeyer, die bij de baas boven op
zolder in één bed sliepen, de ziekte
te hebben. Ze zijn nog tijdig naar
het huis van hun ouders vervoerd,
resp. naar Friesland en naar Schagen.
Voor zover ik weet is het met hen nog
goed afgelopen. Het mag een wonder
heten, dat niemand van ons besmet
geraakt is.
Het leven was, al met al, soms erg
primitief. Electriciteit was er niet
meer en water slechts enkele uren per
dag. Als we in het donker naar het
toilet moesten, helemaal achter in het
huis, mochten we een grote zaklan
taarn van de bakker meenemen om
de weg te vinden. Zal ik dat toilet nog
verder beschrijven? Nou, vooruit dan
maar. Hier geen emmer die, zoals in
Den Helder, van gemeentewege werd
opgehaald, maar een beerput die dan
toch wel om de zoveel tijd moest wor
den geleegd. Dat gebeurde met em
mertjes aan een stok. De inhoud van
de put kwam overigens goed van pas,
want zoon Joost, de tuinder, had mest
nodig voor zijn tuin. En zo kon het
gebeuren dat je tussen de koolvelden,
waar de emmertjes geleegd waren,
hier en daar nog de W.C.-papiertjes
aan de koolblaadjes zag hangen.
Op de tuin van Joost stond ook een
schuur die, merkwaardig genoeg,
nooit open ging. We speelden er om
heen en zaten er tegenaan, niet we
tende -wat na de bevrijding bleek- dat
de schuur vol zat met wapens voor
het ondergrondse verzet.
In Breezand waren ook heel wat Hel-
derse gereformeerden ondergebracht
die voor de zondagse kerkgang on
mogelijk allen naar de gereformeerde
kerk aan de Molenvaart in Anna
Paulowna verwezen konden worden.
Maar ook wat dit betreft was Joost
Hooimeyer de redder in de nood.
Hij had een grote garage waarin een
muur werd uitgebroken en hier ver
zamelde zich dan elke week het kerk
volk. Een orgel en een organist waren
gauw gevonden. Voor elke zondag een
dominee was moeilijker. De predikant
van Anna Paulowna (ds. Blokland)
kon niet altijd beschikbaar zijn. Maar
ook hiervoor diende zich na enige
tijd onverwacht een oplossing aan.
Een geluk bij een ongeluk. Ds. Van
der Leer van Texel was even van het
eiland af en kon na de Russenopstand
ineens niet meer terug naar huis. We
konden hem goed gebruiken. Hij
kreeg onderdak aan de Balgweg en
heeft heel wat pastorale zorg aan Hel-
derse vluchtelingen besteed. In deze
'noodkerk' ben ik ook voor het eerst
van mijn leven naar een zondags
school geweest. Kerstfeest 1944 kreeg
ik daar een boek, getiteld 'Jaap van
Dinter op de Veenhorst', geschreven
door ene H. Te Merwe. Ik kon toen
niet weten, dat deze Te Merwe ooit
onze buurman zou worden in Hoek
van Holland. Te Merwe was namelijk
het pseudoniem van de heer Heiner,
die in de De Cordesstraat naast ons
op nummer 74 woonde.
119