De gravure "Prise de la Fotte Hollandaise par des Hussards"
het leven ging verder onder de vlag
van de Bataafse Republiek. Deze
machtswisseling vond plaats zonder
bloedvergieten. Men sprak dan ook
wel van "fluwelen revolutie". Het was
uiteraard wel van belang dat de nieu
we machthebbers met name leger en
vloot zo snel mogelijk onder controle
kregen. De Haarlemse Courant van
dinsdag 27 januari 1795 vermeldt:
"In het laatst der vorige week is van
hier vertrokken de Fransche Gene
raal De Winter, aan het hoofd van
eenige Fransche troepen, om van Den
Helder en de oorlogsschepen in het
Nieuwediep bezit te nemen; hetwelk
men verneemt, dat gelukkig gereüs
seerd is." J.C. de Jonge, de gezagheb
bende 19e eeuwse auteur van de
"Geschiedenis van het Nederlandsche
Zeewezen" neemt aan dat de Franse
troepen op donderdag 22 januari uit
Haarlem vertrokken zijn, omdat de
"Franschen vrijdagnacht den 23 aan
den Helder kwamen." En hij vervolgt:
"Den volgenden dag begaven zich
eenige hussaren over het digt bevro
ren Nieuwediep naar het linieschip
de Admiraal Piet Heyn, gevoerd
door den kapitein Reyntjes, die als
oudsten kapitein met het bevel over
de alhier liggen schepen van oorlog
belast was. Het is zeer waarschijnlijk,
dat deze onbeduidende omstandig
heid aanleiding heeft gegeven tot
het zoo breeduitgemeten verhaal van
het overtrekken der bevroren Zuider
zee, ja zelfs van den zeearm tusschen
Den Helder en Texel door escadrons
huzaaren en rijdende artillerie."2
Onbeduidend, aldus De Jonge, want
het ging slechts om enkele huzaren en
niet om een heel eskadron, laat staan
om "rijdende artillerie." Het verhaal
dat de Franse eskadrons huzaren en
enkele batterijen rijdende artillerie
over het ijs van de Zuiderzee naar de
bij Texel vastgevroren Hollandse vloot
gegaan waren, ten einde deze gewa
penderhand te veroveren, klopt van
geen kant. Het krijgsvolk was langs de
gewone landweg getrokken en vervol
gens waren enkele huzaren naar de
in de haven liggende schepen gegaan.
Er is daarbij ook geen schot gelost.
Kapitein Reyntjes had immers in de
vroege morgen van de 21e januari, dus
drie dagen voor de huzaren aan boord
kwamen, door tussenkomst van de
opperbevelhebber van de vloot, luite
nant-admiraal Van Kinsbergen, al een
besluit van Gecommitteerde Raden
van Holland en West-Friesland ont
vangen, géén vijandelijkheden tegen
de Fransen te plegen. Kapitein Reyn
tjes hoefde, toen de Fransen tenslotte
kwamen, dus geen enkele belemme
ring te voelen om de gevraagde over
eenkomst te tekenen. Dat met name
het lagere scheepsvolk, traditioneel
prinsgezind, niet gelukkig was met de
gang van zaken, is een andere kwestie.
In een brief die kapitein Reyntjes de
dag na de aflegging van de eed aan het
nieuwe bewind aan de Admiraliteit
van Amsterdam schreef, drong hij aan
op het afdanken van de schepen in het
Nieuwediep: "wijl het volk daar sterk
naar verlangd en niet zonder veel
moeite te houden zal zijn" (2 februari
1795), Toen Reyntjes, daartoe ontbo
den, enige dagen later in 's Gravenha-
ge een en ander nog persoonlijk toe
lichtte, sprak hij van "eene zeer zware
gisting onder de equipagien". Vandaar
dat men besloot de bemanning van
de schepen met ontslag te sturen, het
geen tenslotte in de maanden maart
en april gebeurde zonder dat het tot
werkelijke ongeregeldheden kwam.
Hoewel het in het verleden tijdens
strenge winters meermalen voorge
komen is dat de Zuiderzee zodanig
was dichtgevroren dat men er te paard
overheen kon gaan en dit wellicht ook
in 1795 mogelijk was en misschien
zelfs gebeurd is, was dit voor het be
reiken van de oorlogsschepen in het
Nieuwediep niet nodig en is dit ook
niet gebeurd-
Voor de Britse historicus Alison was het
werk van Thiers waarschijnlijk de bron
voor dit verhaal. Hij vermeldt Thiers
althans in zijn literatuuropgave. Ook
andere auteurs beroepen zich op deze
gezaghebbende historicus. Maar hoe
komt Thiers aan dit 'Indianenverhaal' of
116