Julianadorp land bouwschool. honderdduizend koe' werden bijge schreven op de provinciale ranglijst van de beste koeien. En dat moest Het Koegras weten ook. Met een uitbun dig gevierd feest met familie, ken nissen en het bestuur van de melkfa briek, alsof het een bruiloft was. Dan was de boerenplaats versierd, stond de koe met een krans om vóór de boerderij en wijdde de krant er een artikel aan. Maar dat is allemaal verle den tijd. Er is echter meer verdwenen. Zoals de stal, de in de zomer lege koeienstal, die naar oud gebruik om getoverd werd tot pronkstal met klei ne schelpen en lopers op de stenen vloer, versierd met fraaie, opgepoetste voorwerpen en oude gereedschappen waar de familie trots op was, want dat was traditie. En de kelders onder de boerderijen die opgetopt stonden met inmaak- en Keulse potten, gevuld met eigen inmaakgroenten. Toen was het nog alles boeren en alles vee in Het Koegras. Vandaag de dag is er nog maar een enkele veeboer, want het vee en de karakteristieke Noordhollandse stolpboerderijen zijn schaars gewor den. Met de melkbussen is het nog slechter afgelopen. Die hebben sinds de officiële afschaffing in 1998 alleen nog maar decoratieve waarde. Net als de zuivelfabriek aan de Van Foreest- weg, waar jaarlijks tussen de 10 en 14 miljoen kilo melk werd aangevoerd en rond de 50 werknemers in dienst waren. Na de fabrieksluiting in 1963 vestigde zich daar Grada, een fabriek die tot 1975 schoonmaakmiddelen produceerde. Na de opheffing werd de fabriek afgebroken. Gras en hooilanden In het museum bevinden zich een Texelse hooischop en andere typen schoppen om hooi op te schuiven en roken (hooistapels) te maken, verder een grashooischudder en een kapberg handlier die bij een enkele veeboer in gebruik was. Want in de polder maakte men meestal gewone klam pen, hooibergen zonder overkapping, meestal van een formaat van ongeveer 6 bij 8 en 8 meter hoog. De grasgroei was het belangrijkste fundament van de veebedrijven in Het Koegras. Een slecht grasjaar be tekende een financiële strop, omdat door gebrek aan gras en hooi de melk- opbrengst daalde en men gedwongen werd meer vee te verkopen dan ge bruikelijk was. De veehouders waren dus geheel affiankelijk van het weer en de hoogte van de waterstand. De weidetijd duurde van 1 mei tot half november. In natte jaren kwam het vee weken later in de wei en moest het soms in september al weer op stal worden gezet om te voorkomen dat het drassige land zou worden vertrapt. Uit statistieken blijkt, dat de grootte van de veestapel dikwijls sterk ach teruitging tijdens de regenjaren. Het gemiddelde aantal dieren per morgen (ca. 0,9 ha) bedroeg in Noord-Hol land in 1800 een tot 1, het aantal steeg gedurende de 19e eeuw lang zaam. Alleen op de droge zandgron den in de Zijpe en Het Koegras was van een belangrijke stijging sprake. In de laatste jaren van de 19e eeuw werden daar 3 a 4 maal zoveel koeien gehouden dan voorheen. Dit was het gevolg van de toenemende kennis van de veeartsen en de verbetering in de waterhuishouding, waardoor het ook mogelijk was geworden zo nodig in de zomer water op te malen en tevens door het gebruik van kunstmest. In die periode werd ook met de nieuwe methode begonnen om de grasoogst in te kuilen. Door het plaatsen van watermolen tjes begon men meer greep op de waterhuishouding te krijgen. Want de grond was in het voorjaar eerder droog en minder koud, zodat het gras eerder in de groei kwam, de runderen langer in de wei konden blijven en de hooioogst vervroegd kon worden. De bemesting bestond vanouds uit sloot- aarde en stalmest. Meestal werd alleen het hooiland bemest. De modder en waterplanten die men in de nazomer uit de sloten opbaggerde met behulp van slootzeisen en baggerbeugels wer den op de wal langs de sloten bijeen gebracht. Er ontstond dan een zoge naamde schotwal die na opdroging 80

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2009 | | pagina 82