Vogelarij Door de verlanding van het Buiten- veld en het intensiever gebruik als beweidingsgebied raakte in het begin van de 18e eeuw de vogelarij op het Buitenveld meer en meer in onbruik. Alleen in het noorden werd er juist in die tijd een vogelkooi gesticht. Op 10 april 1727 kreeg Willem Ockers van de Rekenkamer der Domeinen van Holland toestemming tot het hebben van een zogenaamde vogelkooi op Quelderduin. Het Quelderduin was een hoog opgestoven binnenduinge- bied dat reeds op vroeg 17e eeuwse kaarten, als die van Adriaan Antho- nisz uit 1606, staat aangegeven. Anthonisz schreef overigens geen Quelderduin, maar Queldering. Kwelder is de benaming voor bui tendijks gelegen land dat bij gewone vloed boven water blijft, hetgeen bij dit door nollen omringde eilandje inderdaad het geval was. Het aanleg gen van zo'n vogelkooi was overigens nog een heel karwei. Allereerst moest er bij de natuurlijke afwatering van het eilandje, de Quelder- of Kwelder beek, een plas gegraven worden. Maar vervolgens moest er een kooibos worden aangeplant en dat was in dit zanderige en vooral winderige gebied nog een hele klus. De eerste aante kening over "het Kooyhuys gelegen op de quelder" is van 4 februari 1775 in een testament van de kleurrijke, zich 'jonker' noemende Hendrik van Brederode (1720-1797), die hier het kooikersberoep uitoefende. Echt rijk is Van Brederode, die begraven ligt te Huisduinen, er niet van geworden: hij verklaarde zich beneden 4000 gulden gegoed. En dat was niet echt veel, aan het Marsdiep woonden er toen die voor meer dan 20.000 gulden gegoed waren. Toch was het 'vogelen' in die jaren de moeite waard. Niet alleen het vangen van eenden, ook het 'met een slagnet vogelen' op de uitgestrekte kwelder- en wadgronden leverde het nodige op. Uit contracten met Am sterdamse poeliers over de levering van telkens 500 eenden (a 4 stuivers) kun je afleiden dat het om grote aan tallen ging. Er zijn tijden geweest dat er vanuit Oudesluis wekelijks een "vogelvaerder" naar Amsterdam voer. Maar erg lang heeft de eendenkooi niet gefunctioneerd. Nadat zoon Pie- ter van Brederode, die de eendenkooi na zijn vaders dood had overgeno men, de kooi in 1808 had moeten ver kopen, was het tien jaar later gedaan. Waarschijnlijk heeft het bedrijf op Quelderbeek nogal geleden onder de voor die tijd bepaald grootse oorlogs toerustingen onder Den Helder en van het daarop uitbreken der vijande lijkheden. De landing der Engelsen en Russen in de zomer van 1799, waarbij tienduizenden militairen betrokken waren, heeft onnoemelijke schade in heel het noorden van Noord-Holland veroorzaakt. En vast staat in elk geval dat bij het bedijken van Het Koegras en het graven van het zogenaamde Koegraskanaal, onderdeel van het la tere Groot Noord-Hollandsch Kanaal, de kooi in feite vernietigd is. Want de toenmalige pachter van Quelderbeek, Willem Jimmink, werd over 1818 en 1819 telkens driehonderd gulden (het jaarloon van een ambachtsman) ver laging van pacht toegekend "wegens vernietiging van het hout en de vo- gelkooy op de Kwelderbeek". Het voor een kooiplaats onontbeerlijke bos was namelijk door het werkvolk van de aannemers weggeroofd. Lammert Swart, die hier tien jaar later pachter was, beperkte zich tot de veehouderij. De kooi deed toen blijkbaar geen dienst meer. Op de kadasterkaart van landmeter F. Nautz is nog wel wat water te zien en op de hoeken van de 'plas' de resten van vier vangpijpen, maar de aanduiding 'bos' eromheen is vervangen door weiland. En juist toen de kooi in feite ver dwenen was, verscheen op vroeg 19e eeuwse kaarten steeds vaker de naam De Kooi of De Kooy, terwijl de oude namen Quelderduin en Quelderbeek verdwenen. Arbeidsonrust bij de bedijking Op 28 januari 1817 werd besloten tot aanleg van het Koegraskanaal en de Overzichtskaart van het Groot Noord-Hollandsch Kanaal (1825). 6 i TifltVj W* ST A A'iX

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2009 | | pagina 8