Jan T. Bremer Ster der Hope, tekening van Henk Schoorl. Het gebouwtje is in 1967 door pastoor Wiegers in gebruik genomen als noodkerkje. Sterren op de aarde? Een diepzwarte angst doortrekt mijn lijf: ik wil nog maar één ding: weg, naar huis. Gelukkig wordt mijn aandacht af geleid door een kleine gebochelde man, die de grote zwarte kachel gaat bijvullen. Het gaat niet zonder geraas en broeder Sevensma stopt met pra ten. "Eerst maar een lied zingen", zegt hij, "Ik zie een poort wijd open staan waardoor het licht komt stromen; lied 114, alle vier de verzen" Maar de bultenaar roept: "Lied 140" Broeder Sevensma maakt een korze lig gebaar en zegt: "Nu éérst lied 114, Bartus." dat het kraakt en de Binnenhaven is dichtgevroren. Alleen de Buitenhaven is nog open, doordat grote ijsbrekers keer op keer het ijs stuk varen. In die verre landen waar gevochten wordt is het ook bitter koud en voor die arme, verkleumde soldaten worden wanten gebreid en dikke wollen sjaals. Op een avond mag ik mee, helemaal naar Julianadorp. Stevig ingepakt ga ik, bij mijn vader achterop de fiets, mee naar een samenkomst in de Ster der Hope, een klein soort kerkje aan de Langevliet. Ankerpark, Nieuwstraat, Ruygweg, dan langs de overweg en het huis van ouwe tante Trijntje Agaart aan de Brakkeveldweg. Tot zo ver gaat het nog wel. Maar dan begint de lange, koude weg naar Julianadorp. Op de ijsbaan aan het begin van de Nieuweweg han gen vrolijke lampjes aan de koek-en- zopie-tent. Dames en heren trekken twee aan twee sierlijke krullen over het ijs met hun rondrijders. Mijn vader fietst snel door. De stilte langs de weg wordt alleen verbroken door het geluid van de dynamo aan zijn voorwiel. Slechts hier en daar schijnt een geel licht naar buiten uit het raam van een donkere boerderij. De hemel is bezaaid met sterren. Het zijn er ontelbaar veel en ik word bang, al weet ik niet waarom. Gelukkig zit ik veilig achter de brede rug van mijn zwijgende vader. Alleen mijn benen worden koud. Maar ik zeg er niets van, want mijn vader had me gewaarschuwd. Eindelijk zijn we er. Binnen is het warm en goed. We zijn laat, maar ergens achterin is nog een plaatsje. Er wordt Het gebouwtje gezongen er wordt Eer, foto 1981. gebeden en dan spreekt broeder Sevensma uit Amsterdam: Toen zag ik dat het vierde zegel werd verbroken en ik hoorde roepen met een stem van donderslagen: 'Kom. En voor mijn ogen doemde op een vaalbleek paard en zijn berijder was dood en de afgrond volgde hen. Aan dat tweetal werd de macht gegeven En de zon werd als een rouw kleed zwart en de maan werd bloed en de sterren vielen op de aarde in gebruik als uitvaartcentrum De Laatste Bartus volhardt echter: "140" En dan blijkt dat Bartus helemaal niet een ander lied wil zingen, maar dat Sevensma zich vergist. Het door hem opgegeven lied is lied 140 en niet 114. Een opgelucht gevoel maakt zich van mij meester. Die kleine bultenaar met zijn rustige bewegingen heeft gelijk: Sevensma zit er naast en goed ook. Met dat van die vallende sterren zal hij dan ook wel fout zijn. 62

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2009 | | pagina 64