- de aanleg van brede wegen langs de vaarten; - de bouw van een serie bruggen. Tegen 1860 waren er nog eens 10 boerderijen bijgebouwd. Tegenover deze zonder twijfel forse investerin gen stond een sterke stijging van de inkomsten uit de verpachting van de landerijen en boerderijen. In 1849 bedroegen die bij elkaar 21.000 gul den per jaar, maar in 1870 was de opbrengst meer dan verviervoudigd tot 87.800 gulden. Amerikaanse tarwe in Het Koegras De boeren in Het Koegras durfden soms wel een experiment aan. J. Waagmeester zaaide bijvoorbeeld op 15 november 1851 -zeven dagen na volle maan- zeven vierkante meter grond in met Amerikaanse winter tarwe. Het gewas groeide iets sneller dan inlandse tarwe. Het leek eerst wel rogge, maar toen het rijp was ver toonden de aren grote gelijkenis met gerst. Het stro viel met een lengte van 75 cm tegen. Maar dat had vooral te maken met langdurige droogte en een wormenplaag waaronder al het gewas zwaar te lijden had. Op 10 augustus 1852 werd de tarwe gemaaid. Waag- meester had 1/5 liter zaad gebruikt en oogstte ruim een hele liter, dus bijna zes keer het oorspronkelijke zaaigoed. Dat viel bepaald tegen in vergelijking met de pas bedijkte Anna Paulow- napolder, waar F. Koster dat jaar een soortgelijke proef nam langs een sloot bij de noordwestelijke dijk van Wie- ringen. Hij zaaide 14 vierkante meter in, eveneens met 1/5 liter zaad. On danks het feit dat de grond in de pol der nog veel zout bevatte, oogstte hij 2XA liter, dus maar liefst 12XA maal het zaaigoed. Helaas is niet overgeleverd of deze proefnemingen zijn vervolgd. Bestuur in kleine kring Mr. P. Loopuyt overleed op 5 juni 1872 in zijn geboortestad Schiedam. De 54 boerderijen met het bijbeho rende land in Het Koegras werden getaxeerd op 2.055.082 gulden. Ze werden in januari 1874 verdeeld on der Loopuyt's acht kinderen. Door deze opdeling van Het Koegras over meerdere eigenaren werd een goede regeling van het beheer van de polder noodzakelijk. Cornelis van Foreest zette hiervoor in 1873 de nodige stap pen. Die leidden tot de a&ondiging van een nieuw waterschap. Het Bij zonder reglement van bestuur voor dat waterschap, geheten de Polder Het Koegras, werd op 4 juli 1873 door Provinciale Staten vastgesteld. De a&ondiging in het Provinciaal Blad geschiedde op 13 september. Het reglement bepaalde de instelling van een polderbestuur van drie direct door de ingelanden gekozen leden. Ieder jaar trad één bestuurslid af. De eerste verkiezingen moesten binnen vier maanden na de a&ondiging van het reglement worden gehouden. Dat was echter onmogelijk omdat de polder nog onverdeeld was. De erven gaven daarom aan Cornelis van Fo- reest volmacht om een bestuur te kie zen. Hij zocht vervolgens zijn jongere broer jhr.mr. Dirk van Foreest aan als dijkgraaf en Jan Loopuyt, een zoon van wijlen P. Loopuyt, en zichzelf als bestuursleden. De eerste bestuursver gadering vond plaats op 19 januari 1874. Tijdens deze bijeenkomst wer den een secretaris-penningmeester, een opzichter en twee sluiswachters aangesteld en de begroting voor 1874 bepaald. Ook kwam de dijkgraaf met een ontwerp van een polderkeur of -verordening voor de dag. Dat werd aangenomen. Het bestuur legde een behoorlijke activiteit aan de dag. In de jaren 1875 1877 liet het 9 km polderweg van een grindverharding voorzien. Op die manier werden goede aansluitingen met de Rijksweg Alkmaar-Den Helder langs het Noordhollands Kanaal ver kregen. Bovendien besloot de polder in 1882 de strook land aan te kopen waarop een pad tussen de genoemde Rijksweg en de school aan de Mid- denvliet gelegen was. Dit pad werd met stilzwijgende toestemming van de landeigenaren door kinderen en anderen gebruikt, die op deze manier een grote omweg konden vermijden. De polder liet het Schoolpad verhar den zodat het als echte rijweg bruik baar werd. Het bestuur wilde ook graag de (Rijks)Duin- en aansluitende Strooweg naar Den Helder van een verharding voorzien, maar dat bleek een lastige zaak omdat het Rijk maar beperkt in de kosten wilde bijdragen en verlangde dat de polder het beheer van de weg overnam. Niet alleen de 'droge', maar ook de 'natte' infrastructuur vroeg veel aan dacht. Gedurende de zomer kampten de boeren in de polder al snel met watergebrek. Dit leidde in 1876 tot een onderzoek naar de mogelijkhe den om verbetering in de situatie te brengen. Eerst vestigde men de blik op de duinen ten westen van de pol der. Kon daaruit het nodige zoetwater voor irrigatie worden betrokken? De directeur van de waterleiding in Den Haag werd verzocht een rapport op te stellen. Hieruit bleek dat de capaciteit van de duinen veel te klein was. De enige andere mogelijkheid was het Noordhollands Kanaal. Het bestuur wees de ingelanden er nadrukkelijk op dat het kanaalwater behoorlijk brak was door de nabijheid van de zeesluizen te Den Helder. Het kwam echter toch met een voorstel om twee door stoomlocomobielen aan gedreven centrifugaalpompen bij de schutsluizen te plaatsen om 's zomers kanaalwater in te malen. Opzichter Dekker van de Anna Paulownapol- der had daar een plan voor gemaakt. De bestuursleden gaven de voorkeur aan de offerte van de gebroeders Goedkoop uit Amsterdam die voor 7.485 gulden de uitvoering van alle 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2009 | | pagina 19