De Achterbinnenhaven bij Onrust. Tekening van Jo Verhoeven, uitgave van 'De Helderse Post'(Beeldbank HHV). Moeder die haar man, later ook zoons en andere familie op zee wist, die als de storm om het huis loeide de aan dacht probeerde af te leiden door te zingen. Liederen als 'Scheepje onder Jezus' hoede', 'Daar ruist langs de wolken' en 'Dat wij zijn als kaarsjes brandend in de nacht' En niet te vergeten het lied: 'Ziet in blinde razernij tuimelen de vloeden hulp noch haven is nabij in dit onweers woeden. Weet toch in de donk're nacht Eén houdt over ons de wacht De winters waren de slechtste tijden van het jaar, zeker in de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog (1940-1945). De schepen lagen vaak stil omdat het niet mogelijk was met het geringe motorver mogen van toen met veel wind te gaan vissen. Ook veel ijsgang was funest voor het uitvaren met die houten botters van toen. Dan werd er soms bittere armoede geleden. Het gebeurde dan wel eens dat de kachel uitbleef omdat het kolenhok leeg was. Moeder hield ons thuis en trachtte ons met dekens warm te hou den. Maar toen neef Hessel Buis dat ontdekte kwam-ie met een mud kolen aanzetten. 'Geen gezeur Lammie, waar heb je anders familie voor'. Er was een groot gevoel van saamhorigheid. De bijstand bestond in die jaren veelal uit bonnen voor goedkope margarine, klompen kregen we van de school. De ene keer moesten we ze halen bij Mahieu in de Langestraat (Oud Den Helder), de volgende keer bij Geer vliet in de Nieuwstraat. 's Morgens voor schooltijd moesten we dan brood halen van de vorige dag, dat was goedkoper. De armoede was soms zo groot dat velen de afvaltonnen van de Marine aan de Buitenhaven, einde Zuidstraat, bezochten om nog maar iets eetbaars te bemachtigen. Gelukkig hadden wij dat zelf niet nodig. In die jaren waren er ook al 'visquota'. De visafslag aan de Buitenhaven maakte uit hoe groot de garnalenvangst mocht zijn. Anders werd er teveel aangevoerd en verdiende je helemaal niks. 's Avonds werden de briefjes thuisgebracht met de 'vangstquota' voor de volgende dag. Dat hield in dat vader bijvoorbeeld tachtig of honderd kilo garnalen voor de export mocht aanvoeren bij de afslag. Waar de toch al gezeefde garnalen nogmaals gezeefd en beoordeeld werden op meegekook- te krabben, visjes, zeesterren en andere darg stukje vuil). Helaas was deze vorm van vangstbeperking geen garan tie dat er ook inderdaad een redelijke prijs betaald werd. Wel was er een be- nedenprijs van 1,35 per lit 18 kg). Als de inkomsten dan ontoereikend waren, moest er maar weer gepoft worden in het buurtwinkeltje van Koorn, melkboer en kruidenier aan de Binnenhaven. Voor moeder was dit een moeilijk punt. Alleen in uiter ste nood maakte ze er gebruik van. Maar in het voorjaar ging het meestal weer beter. Dan ging vader met de botter in de Zuiderzee op ansjovis vissen, terwijl zijn broer Jan meeging met de haringtrekkers. Oom Jan was vaak werkloos in de winter en bij ons 'in de kost'. Als de haringvangsten op het Marsdiep goed waren, kon hij vaak al in één trek zijn achterstallig kostgeld bij moeder afbetalen. Reeds in het vroege voorjaar wer den de zogenaamde haringtrekkers onrustig. De netten werden in orde gemaakt, evenals het oliegoed en de hoge leren hozen, de vletten geïn specteerd, de ploegen geformeerd. Iedere vletterschipper probeerde de beste roeiers in zijn ploeg te krijgen. Een hechte ploeg probeerde de beste visplek op de Haaks of het Huisdui- nerstrand te bemachtigen. De komst van de bruinvissen die achter de haring aanzaten was het signaal dat de haring het zeegat binnen zwom. Bruinvissen en zeemeeuwen. En dan werden de zegen (netten) 'uit geroeid'. Als de vlet zijn cirkelvormige beweging gemaakt had en weer terug was op het strand kon het trekken, het loodzware trekken, beginnen en werd de zegen langzaam naar het strand toe gehaald. Dan begon het schepnetten, het overbrengen van de haring in de vlet, niet zelden tot de boot tot aan de boorden in het water lag. En dan naar het havenhoofd. Daar werd vis gelost, verpakt en ver kocht. Dat was dan altijd een gezellige drukte. Iedereen was blij, de winter was voorbij. De pofbriefjes konden worden betaald, er was weer geld om een en ander te vernieuwen, ja er kon zelfs een borreltje vanaf. Helaas verdween deze zo belangrijke bron van inkomsten door de aanleg van de Afsluitdijk (1932). Nog enkele jaren daarna bleef de haring komen in een poging de Zuiderzee te bereiken, daarna was het voorgoed voorbij. (wordt vervolgd) Jan T. Bremer/S. Noot-Sarabèr 54

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2008 | | pagina 8