Wiervisser, een verdwenen beroep
Tot in de jaren 1930 groeide in de
ondiepe wateren tussen Den Helder
en Wieringen het groot zeegras. Het
behoort tot het plantengeslacht Zostera
marina en heeft drie of vier lange, smal
le platte bladeren. Voordat het door een
ziekte bijna was verdwenen kwamen er
omtreeks 1920 in het Waddengebied en
de Zuiderzee nog ongeveer 15.000 hec
tare zeegrasvelden voor. Het was in de
19e eeuw een belangrijk artikel dat ge
droogd en in balen geperst verzonden
werd naar diverse bestemingen in bin
nen- en buitenland. De verzendingen
vonden ook plaats vanuit onze stad.
Wiervisserij
Eeuwenlang was de wiervisserij
(wiervisserij is de algemene term
waarmee men meestal zeegrasvis
serij bedoelt) voor de bewoners van
de Waddenkust een van de bronnen
van inkomsten. De oudste meldingen
dateren van omstreeks 1300. Toen
sleepten of harkten de kustbewoners
het wier, dat losgeslagen was van de
wierbanken, bij elkaar en brachten
dat met hun bootjes naar de wal.
Zeegras was een belangrijk materiaal
om zanddijken te verstevigen en werd
gebruikt als vulmiddel voor kussens,
stoelzittingen en matrassen en als
geneesmiddel tegen reuma. Walvis
vaarders namen balen zeegras mee op
hun tochten naar het hoge noorden
als stopmiddel voor hun schepen bij
lekkage. In Den Helder herinnert
het Wierhootd, de pier voor hotel
restaurant Lands-end, nog aan het
wier dat men daar vroeger gebruikte
als dijkversteviging. Tijdens graaf
werkzaamheden ten behoeve van de
dijkverhoging van de Deltawerken
werden in Oud Den Helder in 1972
ter hoogte van de Dorus Rijkersstraat
nog de restanten van een wierdijk uit
het jaar 1505 blootgelegd.
Wiermaaien
De techniek om het wier te maaien
in plaats van op te harken werd vanaf
de 19e eeuw toegepast. Gemaaid wier
was nou eenmaal veerkrachtiger dan
het uit zee opgeharkte wier dat van de
zeebodem was losgelagen en al enige
tijd in het water lag. De wiermaai-
periode begon eind juni en eindigde
ongeveer half augustus. Dan liepen
de maaiers op de glibberige bladeren
van de zeegrasvelden in broeklaarzen
tot hun middel in het water. Zij maai
den dan met zeisen de taaie bladeren
tegen de stroom in zodat het wier
met de stroom mee richting de net
ten dreef. Vervolgens werd het met de
wierhaak (tweetandige hooivork) aan
boord getrokken. Aan land werd het
wier uitgereden om te drogen. Daarna
begon het zogenaamde 'versen'. Dit
was het uitspoelen van het zout in
sloten omdat het gedroogde wier an
ders snel weer vocht zou opnemen.
Na het opnieuw drogen kon kon het
gewogen en verpakt worden door
een stoom- of handpers in balen van
vijftig of honderd kilo tussen latten en
ijzerdraad. Een wiermaaier verdiende
ongeveer zon anderhalve gulden per
honderd kilo gedroogd zeegras, dat
was een karig loontje voor zeer zwaar
werk.
Voor het wiervissen bestond bij de
Helderse vletterlui nauwelijks belang
stelling. Het werd slechts door een
klein aantal Nieuwediepers uitgeoe
fend, vletterman zijn op het Marsdiep
leverde meestal meer op. In het 'Re
gister van vergunningen Heldersche
Zeewering' staan over de periode
1854 - 1887 de namen van wiervis
sers en wierdrogers vermeld:
Wiervissers
S.T. Arends
C. Boon
R Boon
J.W. Harte
J. Hoogerwerf
I. v.d. Jagt
Krijn Koopman
Kortering en van de Laan
A. Kraan
L.G. v.d. Laan
J. de Lange
M. Meijer
A. Remmers
K. Roodt
L. Schendelaar
G. Slort
A.A.T. Snel
C. Vlas
C. Vriendjes
A. Zwaan
R. Zwaan
Wierdrogers
S. Brussée
H. Diependiener
wed. H. Diependiener
Burgerlijk armbestuur
Verpacht
Vanaf het jaar 1835 werd onder lei
ding van de Wieringer burgemeester
J. van Hengel begonnen met het geor
ganiseerd maaien en verwerken van
wier, waaronder ook de zeegrasvelden
ten oosten van de Koegrasser Zee
dijk (nu bekend als de Marinehaven
en het Balgzandpoldertje). Toen er
meer belangstelling kwam voor deze
verpachtingen besloot de Staat de
wiervelden in de Zuider- en Wadden
zee in veertien percelen te verdelen.
In 1883 leverde dat een pachtsom op
van 36.360 gulden 16.527). De
86