Lou de palingboer
Hij is al weer zon veertig jaar dood,
Louwrens Voorthuyzen (1898-1968),
de onsterfelijke. Maar er wordt nog
altijd over hem gepraat. Hij was ook
niet zomaar iemand. Er waren men
sen die dachten dat hij God was. Of
toch minstens een godenzoon. Ach ja,
hoe dwaas kunnen mensen zijn?
Eerlijk gezegd, als kind vond ik Lou
gewoon een aardige man. Ik zal een
jaar of vijf geweest zijn, toen ik met
m'n vader mee was naar de oudste
broer van Lou, Piet Voorthuyzen.
'Ome Piet' woonde aan de Kromme
Tocht (nu Middenweg) in de Anna
Paulownapolder. De goede man had
behalve een fraaie groentetuin ook
wat pluimvee, keurig achter het gaas
van een grote kippenren. Dat vond ik
maar zielig, die zenuwachtig heen en
weer dribbelende dieren achter dat
gaas. Ik besloot dan ook ze te bevrij
den. Maar dat zag 'tante Bartje' en die
kwam luid schreeuwend het huis uit.
Ik schrok me rot. 't Was geen kwaad
mens hoor, maar ze had zon schelle
stem. En ik had 't nog wel zo goed
bedoeld.
Maar daar kwam Lou over het pad
naar het huis van z'n broer aanfietsen.
En hij legde beschermend z'n arm
om me heen. 't Zal je gebeuren, dat
God zelve zich zo letterlijk over je
ontfermt. Nee, Lou kon bij mij niet
meer stuk, al ben ik nooit lid van zijn
sekte geworden. Zo'n sekte was er
toen, in 1937, overigens nog niet. Dat
kwam pas enkele jaren later, toen Lou
vanuit Muiden als marktkoopman in
Amsterdam behalve paling ook zijn
evangelie aan de man bracht. Lou
woonde in 1937 nog in Den Oever
waar hij zich na het gereedkomen van
de Afsluitdijk (1932) gevestigd had.
Daarvóór viste hij met z'n botter van
uit Van Ewijcksluis op de Waddenzee.
Ach, een echte visserman was hij
eigenlijk niet. Als zoon van een kleine
tuinder uit Breezand met een groot
gezin (13 kinderen) was ook hij be
gonnen met landwerk. Maar hij hield
niet van het landwerk, ook timmer
werk bekoorde hem niet. Dan toch
liever monteur. Tenslotte kwam hij
terecht bij de waterleiding die in de
beginjaren twintig in de polder werd
aangelegd. In zijn huwelijksakte van
28 maart 1924 noemt hij zich lood
gieter. Ook dat beviel hem echter niet
zo goed. Vandaar dat hij geld leende
van de vader van zijn vrouw Trijntje
Tiel uit Koegras. Geld voor de aan
schaf van een botter, netten en nog zo
het een en ander. Daarmee ging hij de
Waddenzee op. Maar hij was eigen
lijk ook geen echte visser. Bovendien
maakten de werkzaamheden aan het
Balgzandkanaal en de Amsteldiepdijk
(1924) het vissen bepaald niet gemak
kelijker.
Naar eigen zeggen had hij in die
periode (1927) een visioen op het
Balgzand. Toen hij op een keer dacht
over het drooggevallen wad de wal
te bereiken, was hij tot zijn nek in
De familie Voorthuyzen
in Breezand. Staande,
3e van links: Louwrens
Voorthuyzen
(Beeldbank HHV).
80