Maar Opoe moest niks van hem heb
ben. Opa zat dan stilletjes te gniffelen,
met zijn glimmende ogen. Hij deelde
een geheim met vader. Als Opa zijn
dagelijkse 'lopie' ging maken, ging hij
naar het café bij de brug en dronk dan
op vaders rekening een paar borrels.
Daar kon hij niet van buiten en vader
begreep dat. Opoe wist dit volgens
mij niet en niemand sprak er over.
In het eerste jaar van de bezetting
werd Opoe ziek. Ze moest naar het
ziekenhuis en Opoe wilde dat ik elke
dag Opa naar het ziekenhuisbezoek
bracht. Ik zie me nog lopen van de
Janzenstraat naar het Lidwinazieken-
huis. Opa had een wandelstok in de
ene en een grote toeter in de andere
hand. In die toeter moest je schreeu
wen, anders hoorde hij je niet. En hij
schuifelde zo langzaam. Ik geneerde
me dood als ik vriendinnen tegen
kwam. De meest lugubere verhalen
schreeuwde hij tegen mij, en af en toe
een huilbui dat hij 'Pukkie' zo miste.
In het ziekenhuis was het helemaal een
drama. Ik moest een uur bij het bed
zitten om te wachten. Die twee oude
mensen deden niets dan jammeren en
klagen. En dat schreeuwend. Alle be
zoekers keken geërgerd onze kant uit en
ik schaamde me dood. Het afscheid was
alsof het voor eeuwig was. Opa ging
steeds terug en riep vanaf de gang 'dag
Pukkie'. "O God, O God", huilde hij.
Dat heeft zes weken geduurd en toen
is Opoe overleden. Opa kwam de
eerste tijd bij ons in huis en ik vond
hem zo zielig. Hij miste Opoe zo.
Mijn moeder verwende hem met
Indisch eten. Daar was hij zo dol op
en vader gat hem een extra borreltje.
Toch wilde hij weer naar de Jan
zenstraat vanwege de katten en zijn
eigen bed. Hij bleef wel bij ons eten
en eigenlijk vond ik het wel gezellig.
Hij kwam een beetje los en vooral
met vader had hij een goede band.
Hij vertelde vader over Atjeh. Als ik 's
avonds in bed lag hoorde ik mijn va
der af en toe schateren en dan wist ik:
Opa is aan het vertellen. Hij loog er
de helft bij, maar dat maakte het juist
zo grappig. Ergens is hij langzaam uit
mijn leven gegleden. Hij is echt van
heimwee naar Opoe toch nog plotse
ling overleden. Hij stond bij ons in de
voorkamer (salon) opgebaard en dat
vond ik toch wel eng. Dat was in die
tijd heel gewoon. Als je een groot huis
had werd je familie daar opgebaard.
De hele dag visite, langs de baar lopen
en huilen. Ergens vond ik het wel
gezellig, ik hield van veel mensen om
me heen omdat moeder het zo sfeer
vol wist te maken. Er was van alles in
huis. Dat stond op de tafel in mooie
schalen en iedereen smikkelde heer
lijk mee. Van de begrafenis weet ik
me niets meer te herinneren.
We waren al een hele tijd bezet en
eerlijk gezegd ging dat tamelijk ge
ruisloos. Zeker de eerste jaren. Je zag
wel Duitse militairen en daar liep je
als meisje zijnde met een boog om
heen, want moeder waarschuwde ons
voor de vreselijkste dingen die ze met
ons zouden uitspoken. Ze waren le
vensgevaarlijk!
Ik reed eens op de fiets door de Keizer
straat toen mijn jas tussen de spaken
kwam en ik viel. Tot mijn grote schrik
kwam er een Duitse soldaat naar mij
toe om mij te helpen. Hij zette de fiets
recht, haalde mijn jas tussen de spaken
vandaan en overhandigde mij met een
glimlach mijn fiets. Heel correct en
vriendelijk. Ik stuntelde wat en reed
weg. Met stomheid geslagen. Wat was
die jongen aardig. Helemaal niet eng of
bedreigend. Toen ik thuis kwam en dit
vertelde was mijn moeder in alle staten.
Een Duitse soldaat! Heeft iemand je
gezien, vroeg ze meteen. Maar vader
haalde zijn schouders op, och mens
dit zijn toch maar gewone jongens.
Die worden ook maar gestuurd. Maar
moeder vond het maar eng en ik mocht
voorlopig de stad niet meer in. "Stel je
voor dat hij je meegenomen had", zei ze.
"Waar naar toe?", vroeg ik verbaasd. Ja,
dat wist ze ook eigenlijk niet.
Toch bleef die confrontatie in mijn
hoofd hangen. Het waren gewone jon
gens, mijn gevoel werd iets milder. En
vader was altijd zo heerlijk nuchter.
Maar opeens kwam de oorlog weer
dichterbij. Alle burgers moesten Den
Helder verlaten, alleen diegenen die
leidinggevende functies hadden moes
ten blijven. Wat een gedoe die evacua
tie. Op een gegeven moment woonden
we helemaal alleen in de straat. Met
nog een familie. Die heette Hartings-
veld. Dat evacueren was omdat Den
Helder elke vrijdag gebombardeerd
werd. En soms daartussendoor. Me
rendeels door de Engelsen, want Den
Helder was een Duitse marinebasis
geworden. Het was eigenlijk doodeng.
Al die lege straten, dichtgetimmerde
ramen, loslopende honden en katten.
Om 8 uur 's avonds verplicht thuis zijn
met verduisterde ramen in een dode
stad. En dan iedere avond en nacht
die vliegtuigen die overvlogen, of het
centrum en de haven bombardeerden.
Vader besloot in Huisduinen te gaan
wonen. Via een relatie konden we een
villa ('Salo Fia') huren. Dat was wel
een opluchting. We woonden dichtbij
zee en liepen zo uit huis het strand op.
En daar vielen geen bommen. Wel was
er iedere keer zwaar geschut vanaf fort
Kijkduin en Erfprins. En dan
's nachts die zoeklichten. Ik stond
vanaf mijn balkon vaak te kijken. Het
was zo onwerkelijk en beangstigend in
die stikdonkere nacht. Soms ving een
zoeklicht een vliegtuig en dan begon
het geschut oorverdovend te keer te
gaan. Ik geloof niet dat we één nacht
door hebben kunnen slapen. Er was
iedere nacht wel iets aan de hand. Of
in de stad, of in de haven en dan zag
je in de verte alles branden. Vader was
altijd bang dat de drukkerij getroffen
werd.
Vader.Dit woord betekende voor
mij liefde, warmte, vertrouwen en
kracht. Ik dacht wel eens op ons huis
valt geen bom. Hoe kan dat nou met
zo'n sterke man als mijn vader in
huis!
W.E. Tolhuijs-de Leur