die in het nieuwe Tuindorp woonden. Hele horden mensen voor de deur met: Waar gaan we heen? En hoe? Hoe was het vervoer? Invalide men sen, oude mensen, mag de hond/kat mee? Enz., enz. Vader wist de gemoe deren enigszins gerust te stellen door te zeggen dat dit wel geregeld werd. Ik keek als altijd weer huizenhoog tegen mijn vader op. Die kon volgens mij alles aan. Zelfs een oorlog. Mijn moe der begon te jammeren toen ze Opoe en Opa zag. Blijven die hier? Ze heb ben vlooien, dat weet je toch wel. Dat tegen mijn vader. "Wil je die mensen dan in het centrum laten zitten, dicht bij de werf?" was zijn antwoord. Mijn Opoe was een statige vrouw, helemaal in het zwart gekleed met een hoed op met zwarte linten gestrikt onder haar kin. Ze was lang en Opa was klein. Hij noemde haar 'Pukkie'. Opa was heel erg doof en nu moesten we steeds schreeuwen, want hij wilde alles weten. Hij had geen geschut of bom gehoord, wel de rook gezien. Maar in Atjeh was alles veel erger. Waar maakten we ons zo druk over? Hij sabbelde lekker op zijn pruimta bak en liet zich heerlijk verwennen Mijn moeder kon heerlijk koken en vader had altijd wel iets onder de kurk. En Opoe dorst niet veel te ver bieden waar mijn vader bij was. Het was eigenlijk allemaal zo verwarrend. Je hoefde niet naar school, iedereen was op straat. Een buurman vertelde dat de Engelsen in Zeeland aan land waren gegaan om te vechten tegen de Duitsers. En die kwamen weer in hor den over de Afsluitdijk. Nou, je kon je lol wel op. Als kind kon je het alle maal niet bevatten. Ik keek maar naar mijn vader. Als hij rustig bleef kon ons niets gebeuren, zo dacht ik altijd. Mijn vader kwam thuis met rollen zwart papier. Er moest verduisterd worden. Hoop gedoe. Moeder wilde geen plaksel op de ramen hebben, dat kreeg je er nooit af. Opoe vroeg waar die flauwekul voor nodig was, maar na enige uitleg en overreding ge beurde bet toch. De vierde dag na de inval werd Rotterdam gebombardeerd en volgens bronnen waren wij hierna aan de beurt. Nu werd het toch echt oorlog voor ons. Iemand kwam met het bevel lakens op de straat te leggen als gebaar van overgave. Het was een gekkenhuis. Voor- en tegenberichten. Opa ver kondigde dat hij op zijn dagelijkse 'lopie' een Duitser was tegengekomen, gewapend en wel. "Gewoon gedag zeggen", zei hij, "niks aan de hand". Maar zijn oogjes glommen mij te veel. Hij kon liegen als de beste, 's Avonds hadden we inderdaad een pittig bom bardement. Maar niet zo erg als in Rotterdam. Daarna kregen we via de radio te horen dat de koninklijke fa milie naar Engeland was gevlucht en Nederland had gecapituleerd. Ik dacht dat de oorlog nu over was. Maar niets was minder waar. Ik mocht wel Opoe en Opa naar huis brengen, want alles leek weer gewoon. Opoe had voor het raam altijd een kartonnen bord hangen 'van 2 tot 4 uur geslo- ten'(dan deden ze hun middagdutje) en dat hing er nog. Alles was gewoon ge bleven. Er hing over de stad een welda dige rust. Dat kwam mij zo over. Vader was weer naar de drukkerij en moeder begon aan de grote schoonmaak. Die vlooien van Opoe, je wist maar nooit. Maar de verduistering moest blijven. Dat vond ik vreemd. En er liepen stom dronken Hollandse matrozen in de stad en die verkondigden de vreselijkste dingen die er nu stonden te gebeuren. Het was allemaal zo onwezenlijk. Ik ben nog naar tante Milly geweest. Ze deed niets dan huilen. Haar man was naar Engeland gevlucht. Nu was ze he lemaal alleen. Ze wou naar Vlissingen naar familie van haar man en ze nam Zeppel mee. Dat was voor mij heel ver drietig, want ik vond het altijd zo fijn bij haar. Ik heb haar een paar dagen later naar de trein gebracht, met de vogel in de kooi en we hebben beiden huilend afscheid genomen. Toen ik thuis kwam zat Opoe heerlijk in een van onze crapauds koffie te drinken en zei tegen mijn moeder: "Zo Rien, daar ben je mooi van af". Ik kreeg een huilbui en was vreselijk boos op Opoe. Wat wist zij van tante Milly! "Mien stel je niet aan, je hebt mij toch!", zei Opoe. "Ik heet geen Mien, ik heet Willie", snikte ik. "O, dat zijn weer van die moderne fratsen van je vader. Ik heet Mina en je bent naar mij vernoemd!" Ik vond Opoe af en toe een vreselijk mens. Opa zei nooit zoveel, maar was veel liever. En hij 'Oorlogsgeld'. Een afbeelding van de zaterdagse plak die bij Opoe werd opgehaald (Beeldbank HHV). kon zo heerlijk ondeugend zijn. Opoe vond alles 'des duivels'. Ik mocht geen korte rokjes dragen, dan zag je mijn blote benen. Frans geen sportkousen, want dan waren zijn knieën bloot. God zij dank trokken mijn ouders zich er niets van aan, en kleedden ons modern. Alleen als wij ons verplichte nummer, zaterdag een plak (2 Vi cent) bij Opoe moesten halen, werd er wel op gelet wat we aan hadden. Toch kregen we vaak op onze kop. Het deugde nooit. Bij die zaterdagse visite hoorde ook een kopje thee dat al de hele dag stond te pruttelen en het rook er naar petroleum. Ik kwam altijd misselijk bij Opoe vandaan. Ze schold nogal eens over mijn vader, die rooie socialist, die tot hun grote el lende met hun enige dochter was ge trouwd. Ik hield veel van mijn vader en probeerde hem dan te verdedigen. 78

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2008 | | pagina 32