Wandelen in Den Helder (8)
Deed je als jongen zijnde als je naar de
Buitenhaven ging, bijna altijd via de
dijk. Zelden nam je de Hoofdgracht.
Wat wij deden kon je trouwens geen
wandelen noemen. Je slenterde al spe
lende naar je doel, als je tenminste een
doel had. Meestal wist je van tevoren
nooit waar je tenslotte zou belanden.
Als je nog eens via de Hoofdgracht
ging dan waren daar altijd een hoop
dingen die je afleidden. Zo kon je
bijvoorbeeld blijven hangen bij de
tennisbanen bij het torentje, zoals wij
het gebouw noemden dat nu Marine
museum is.
Niet dat we ook maar enige belang
stelling voor tennissen hadden (was
voor deftige mensen) maar het kon
nog wel eens gebeuren dat er een bal
over het ijzeren hek vloog en in het
werfkanaal kwam.
Het was dan zaak om met grote preci
sie stenen achter die bal te gooien, om
te proberen hem naar de goeie kant te
krijgen. Die goeie kant was natuurlijk
onze kant, de ongelukkige die een
steen vóór de bal gooide, kreeg op dat
moment diverse kernachtige namen
toebedeeld, die niet voor herhaling
in aanmerking komen. Het beroerde
was, als het wel gelukt was die bal te
bemachtigen, dat er natuurlijk ruzie
ontstond over het feit aan wie die bal
nu toebehoorde. De oplossing was
meestal dat de sterkste er mee naar
huis ging.
Dat werfkanaal was voor ons jongens
een heel ander kanaal dan het Helders
Kanaal. Het Helders Kanaal was voor
ons het stinkkanaal. Dat was niet om
te schelden, maar zo heette het nou
eenmaal hoewel het in vergelijking
met nu, misschien niet eens zo erg
stonk.
Deel van de Hoofdgracht bij de marineclub. Op de voorgrond 'het Bruggetje van
Visman' naar de rijkswerf. Rechts de muziektent (beeldbank HHV).
Vanaf het monument een terugblik op het werfkanaal (links) en de panden aan
de Hoofdgracht (rechts) (beeldbank HHV).
Maar er in vissen, zoals je nu wel eens
ziet, dat deden wij beslist niet. Je ge
loofde niet eens dat er vis in zat, hoe
wel we er wel stekels in vingen.
Nee, dan het werfkanaal daar kon je
in vissen, want daar werd in die tijd
menig palinkie uitgehaald.
Maar wij jongens hadden meestal wei
nig geduld om te vissen. Dat liep altijd
uit op stenen op eikaars dobber gooien.
63