Achterkant van het medaillon met
merktekens (foto Piet Zeeman).
uiteindelijk werd het raadsel opgelost:
de zilveren bodebus ligt keurig opge
borgen ten huize van de hoofdbode
van de gemeente en wordt bij speciale
gelegenheden zelfs nog gedragen.
Natuurlijk mochten wij, Diederik
Aten, Piet Zeeman (Beeldbank HHV)
en ik de bodebus bekijken. En jawel,
uit jaartallen en stadskeur blijkt dat
de Helderse bodebus gemaakt is
door dezelfde zilversmid als die van
de polder Egmondermeer in 1804.
Hetzelfde 'wapen', namelijk dat van de
graaf van Egmond.
Zoals bekend was de graaf van Eg-
mond ooit tevens Heer van (het
eiland) Huisduinen. Lamoraal, graaf
van Egmond raakte evenals zijn col
lega Hoorne op bevel van de Spaanse
hertog Alva zijn hoofd kwijt op het
schavot te Brussel (1568). De 'Heer
lijke' rechten van de graaf gingen
naar de Staten van Holland. Huis
duinen werd tenslotte gemeente Den
Helder, maar het wapen blééf. Toen
de bezittingen van de Egmondse
graaf op last van de Staten van
Holland tenslotte in 1598 werden
verkocht, werd de polder Egmonder
meer (1567) zelfstandig. Maar ook
hier blééf het wapen dat van de graaf
van Egmond.
Niet alleen het wapen, ook het zil
verwerk en de jaaraanduiding (1804)
van de Helderse bodebus blijkt met
dat van die van de Egmondermeer
overeen te komen. Wellicht had het
maken van de Helderse bodebus te
maken met een in 1802 door het
Departementaal Bestuur ingesteld
nieuw reglement voor de gemeente.
In de bepaling staat ondermeer dat
het dorpsbestuur bestaan zal uit vijf
leden. Secretaris en bode worden door
dit bestuur aangesteld. Het 'Huis der
Gemeente is gevestigd op Huysduynen
of in zodanig lokaal aan Den Helder
als geschikt geoordeeld wordt'.
In 1804 kwam er ook een reglement
voor de criminele en civiele recht
spraak. In civiele zaken was de Baljuw
en in civiele zaken de Schout hoofd
van de zitting. Er werd eenmaal in
de twee weken zitting gehouden. Ge
vangenen werden op Huisduinen in
bewaring gesteld. Daar werden ook de
vonnissen voltrokken. 3)
Het is bekend dat door het gerecht
van Huisduinen/Den Helder vaak
rechtskundig advies werd ingewon
nen in Alkmaar. Het is dus heel goed
mogelijk dat de bodebus voor de bode
daar toen is aangeschaft. Maar een
schriftelijke opdracht daartoe of een
rekening is (nog) niet gevonden. Het
is echter niet waarschijnlijk - zoals
aanvankelijk gedacht werd - dat de
desbetreffende bodebus voor een bode
van het bestuur van de Helderse pol
der bestemd was.
Een in Alkmaar vervaardigde bodebus
voor de gerechts- en gemeentebode
ligt meer voor de hand. Er kwam
overigens al in 1805 alweer een nieuw
reglement van orde. Het zelfstandig
bestaan van Huisduinen hield toen op.
Het 'huis der gemeente' werd in Den
Helder gevestigd. Het bestuur bestond
toen uit zeven leden plus een schout.
Voorts is er sprake van een secretaris
(salaris 200,- 's jaars), bode 100,-),
twee gerechtsdienaren (ieder 75,-),
twee schoolmeesters (ieder 130,-),
een weesvader 120,-), een ontvan
ger-generaal 130,-) en een schot-
gaarder belastingontvanger, voor
126,- 's jaars).
Alkmaarse zilversmid 4
De vervaardiger van de Helderse bo
debus was de uit Rhenen afkomstige
Gerrit Jacob Roghair (1765-1822). De
familie Roghair vormde daar een aan
zienlijk geslacht. Roghair vestigde zich
in 1797 als volleerd goud- en zilver
smid te Alkmaar, waar hij in het huwe
lijk trad met Cornelia van Fokkenberg,
dochter van de deken en keurmeester
van het goud- en zilversmidsgilde
aldaar, Cornelis Julianis van Fokken
berg. Evenals zijn schoonvader was
Roghair al gauw een vooraanstaand
lid van de 'gereformeerde gemeente'
(hervormde kerk). Sedert 1802 werd
hij diaken, een moeilijke taak in eco
nomisch zware tijden. Tenslotte werd
hij in 1810 tot ouderling gekozen.
Een jaar later mocht hij zelfs zitting
nemen in de commissie tot ontvangst
van Keizer Napoleon. Maar Napoleon
kwam, op doorreis naar Den Helder
(17 oktober 1811) zijn koets niet uit,
terwijl de paarden in Alkmaar werden
verwisseld.
Roghair had reeds in 1801 twee
bodebussen gemaakt voor het
Hoogheemraadschap van de Honds-
bossche, waarvan er nu nog één
bewaard gebleven is. Roghair ont
ving voor deze twee bodebussen 68
gulden en 10 stuivers. De Alkmaarse
kunstschilder Adrianus de Visser
(1762-1837) schilderde de wapens
achter het glas van de medaillons
der bodebussen met olieverf op een
plaatje ivoor. Hij schilderde eveneens
het wapen op de door Roghair ver
vaardigde bodebus van de Schermer
(1802), de Egmondermeer (1804)
en zeer waarschijnlijk ook die voor
de Zijpe (1807), maar dat blijkt niet
uit de rekeningen. De bestelling van
de Zijpe werd overigens pas in 1807
gedaan, terwijl in de bus de jaarlet-
ter V (voor 1805) staat. Roghair, die
uiteraard ook ander goud- en zilver
werk maakte als lepels, vorken en
(hens)bekers, had blijkbaar medail
lons in voorraad.
46