buizen. Rond 1640 voeren jaarlijks
vijf schepen van het Noorderkwartier
met de haringschepen mee, vier
oorlogsbodems konvooieerden op
Noorwegen en de Oostzee en één
schip begeleidde de koopvaarders
naar Frankrijk3. De bescherming
was noodzakelijk door de oorlog met
Spanje (1568-1648). Een groot gevaar
vormden de Duinkerker kapers, die
onder gezag van de Spaanse koning
vanuit Vlaamse havens opereerden.
Zij brachten de Nederlandse handels-
en vissersvloot veel schade toe.
Op last van de Staten-Generaal blok
keerde een eskader oorlogsschepen
de kust van Vlaanderen om de kapers
aan de wal te houden. Jaarlijks parti
cipeerden in dit eskader ook schepen
van de admiraliteit van West-Fries
land en het Noorderkwartier.
De oorlogsschepen, waarover de
admiraliteit in de eerste helft van de
zeventiende eeuw beschikte, waren
nauwelijks te onderscheiden van de
grotere koopvaardijschepen. Koop
vaarders, zoals die op West-Indië en
de Middellandse Zee voeren, hadden
meestal zelf een wapenarsenaal aan
boord. Een bewapening van 20 tot 30
stukken geschut was niet uitzonder
lijk. Hiermee beschikten de Staten-
Generaal en de admiraliteiten over
een enorme reserve aan oorlogssche
pen. Geregeld werden particuliere
schepen ingehuurd om 's lands vloot
te versterken en speciale expedities
mogelijk te maken. De hoge huurprij
zen nam men voor lief.
De Eerste Engelse Oorlog (1652
1654) maakte een einde aan dit ge
bruik. De Nederlandse schepen ble
ken niet tegen de grotere en zwaarder
bewapende Engelse schepen opge
wassen. Daarom werden op initiatief
van de Staten-Generaal grootschalige
vlootbouwprogramma's gestart. Zij
gaven opdracht voor de bouw van
60 nieuwe oorlogsschepen, waarvan
er 10 door de admiraliteit van West
Friesland en het Noorderkwartier
op stapel werden gezet. Ruim tien
jaar later, tijdens de Tweede Engelse
Oorlog, vonden vergelijkbare bouw-
Een oud kanon voor het stad
huis in Enkhuizen. Het is een
tastbare herinnering aan de
strijd tegen de Duinkerker
kapers in de eerste helft van
de zeventiende eeuw. Bij een
gevecht tussen de Duinkerker
schepen en een Hollandse vloot
in 1622, ontplofte een kaper
schip en belandde één van haar
kanonnen op het dek van een
Enkhuizer schip. Het bronzen
kanon werd als een trofee naar
de haringstad meegebracht.
Oorspronkelijk stond het opge
steld bij het Prinsenhof, de zetel
van het admiraliteitsbestuur in
Enkhuizen. Pas later kreeg het
een plaats voor het stadhuis.
programma's plaats. Nadien werden
nog wel particuliere schepen door de
admiraliteit ingehuurd. Deze werden
echter overwegend voor het vervoer
van troepen en proviand ingezet.
In 1669 beschikte de admiraliteit van
West-Friesland en het Noorderkwar
tier over 23 oorlogsschepen. Slechts
drie ervan dateerden nog van de peri
ode voor 1652. De overige 20 schepen
waren tijdens of vlak na de twee oor
logen met Engeland gereedgekomen.
De grootste schepen waren de West
Friesland met 78 stukken, de Pacifica
tie met 76 stukken en het Wapen van
Enkhuizen met 72 stukken geschut4.
Directies
De admiraliteiten boden niet altijd de
bescherming die reders en kooplieden
wensten. Een dieptepunt vormden de
jaren 1628-1630, een periode waarin de
Duinkerker kapers honderden Neder
landse schepen buit maakten. Daarop
besloten verschillende havensteden
eigen oorlogsschepen uit te rusten. Dit
gebeurde onder andere in Amsterdam,
Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. In
1631 deden deze oorlogsschepen voor
het eerst dienst. Zij escorteerden koop
vaarders op Noorwegen en de Oostzee,
bestemmingen waar de handelsbelan
gen van de genoemde havensteden het
grootst waren.
Voor de uitrusting van de stedelijke
oorlogsschepen waren directeurs ver
antwoordelijk. Zij werden door hun
stadsbesturen aangesteld. Directies en
admiraliteiten functioneerden als af
zonderlijke organisaties naast elkaar.
Wel hadden de admiraliteiten zeggen
schap in de benoeming van kapiteins
en waakten zij over de krijgstucht5.
De vloot van de directies van Hoorn,
Enkhuizen en Medemblik bestond
grotendeels uit ingehuurde schepen.
In 1637 beschikte de directie van
Hoorn over één eigen fregat6.
Bij een uitrusting van twee expedities
naar de Sont onder leiding van Witte
de With was een belangrijke rol voor de
directies weggelegd. In 1644 deed De
With een ronde langs de verschillende
admiraliteiten in de hoop dat zij sche-
7