Detail van een 17e eeuws schilderij met 'De Zeven Provinciën' van achter gezien.
(Collectie Bataviawerf, Lelystad).
's morgens om acht uur enkele En
gelse fregatten, die de kust beschoten
en zelfs de kerk enige voltreffers ga
ven. Maar er was geen sprake van een
invasievloot. Bij Wijk aan Zee werd
hetzelfde kunstje vertoond. Het was
- bleek achteraf - alleen maar bluf
en bangmakerij. Maar de onrust was
groot. Toen bovendien de komst van
de Oost-Indische retourvloot om de
noord aanstaande leek, gaf de prins
op 7 augustus opdracht om de vijand
tot een beslissende slag te dwingen,
om zo aan alle onzekerheid een eind
te maken. De Ruyter vroeg zich echter
af of hij de kust onbeschermd kon
achterlaten op zoek naar de vijand
ergens op zee. Voorlopig bleef hij met
de vloot in de omgeving van de Maas
monding.
Krijgsraad
Daar kwamen (op 9 augustus) raad
pensionaris Fagel (opvolger van Johan
de Witt) en de secretaris van de ad-
miraliteit van de Maze voor overleg
aan boord van het vlaggenschip. De
raadpensionaris drong erop aan naar
het noorden te gaan waar de Oost-
Indische retourvloot elk moment het
Marsdiep kon binnenvaren. Daar lag
de vijand op de loer en wanneer deze
erin slaagde de kostbare lading van
de VOC schepen te veroveren, dan
zouden zij de oorlog langer kunnen
voortzetten! Fagel dacht dat aan de
kust voldoende verdedigingsmaatre
gelen getroffen waren om een eventu
ele landing te verhinderen. De prins
van Oranje zou enkele dagen later de
schriftelijke order aangaande deze op
dracht zelf komen brengen. Zo voer
de vloot noordwaarts, waar Willem
III ter hoogte van Scheveningen op
12 augustus inderdaad vanaf een vis-
serspink voet aan boord zette van het
admiraliteitsschip. De ontvangst aan
boord van De Zeven Provinciën was
uitbundig: 'Bij het betreden van het
admiraliteitsschip, de Zeven Provin
ciën weergalmde, onder het geschal
der trompetten, het roeren der trom
men en het gebulder van het geschut,
van boord tot boord de oud vader-
landsche kreet: Hoezee! Lang leve de
Prins en de vlaggen en wimpels welke
van masten en stengen uitwoeyen ge
tuigden van de blijdschap. Naarmate
aller harten over de tegenwoordigheid
van den dierbare vorst vervuld waren.'
Aldus J.C. de Jonge in zijn standaard
werk over de geschiedenis van het
Nederlandsche Zeewezen.6
Na beraadslaging met de krijgsraad
liet men het scheepsvolk van het ad
miraalsschip aantreden en hield De
Ruyter eene korte mannelijke aan
spraak'. Hij vroeg de manschappen of
zij 'om de liefde voor het Vaderland,
voor de aloude vrijheid, voor zijne
Hoogheid en voor vrouwen en kin
deren niet gezind waren als eerlijke
lieden met hem te strijden en des
noods te sterven? Welke vraag met
een oorverdovend: Ja, ja en onder luid
gejuich van: Lang leve de Prins! be
antwoord werd.'
En zo ging de vloot daags daarna on
der zeil, maar een zware storm dwong
De Ruyter ter hoogte van Petten voor
anker te gaan. Door de storm, die
enkele dagen aanhield, dreef de vloot
uiteen en raakten enkele schepen be
schadigd. Maar op 18 en 19 augustus
wist De Ruyter de vloot weer om zich
heen te verzamelen en verder noord
waarts te zeilen. Juist op tijd, want de
vijandelijke vloot dook eveneens op
ter hoogte van Kijkduin.
68