ficierskorps in de jaren 1650 en 1660
nog in haar kinderschoenen stond
tonen de onderlinge gevoeligheden
en de irritaties over gedrag tijdens het
gevecht. Beschuldigingen over laffieid
werden gemakkelijk geuit. Houttuijn
en Vlugh voelden het aan den lijve.
Houttuijn was zelfs dichtbij de uitvoe
ring van een doodvonnis. Toch was
het aantrekkelijk om kapitein van een
oorlogsschip te zijn. Het betekende
ook financieel gewin. De marine liet
het namelijk aan haar kapiteins over
om voor de voeding van hun beman
ningen te zorgen. Zij betaalde daar
voor een vergoeding van zes tot zeven
stuivers per man per dag. Dit waren
de zogenoemde kostpenningen. Deze
vergoeding kon hoog oplopen als het
schip groot en flink bemand was en
een maand of vijf, zes in zee bleef. Het
was een alom bekend gegeven dat de
kapitein niet het volle bedrag van zijn
kostpenningen voor de voeding nodig
had, dat hij er dus op verdiende. De
marge bedroeg ongeveer een kwart.
Om welke bedragen dit kon gaan,
toont Isaac Sweers, een kapitein en
vlagofficier in dienst van de admi
raliteit van Amsterdam. Gedurende
achttien jaar in marinedienst betaalde
deze admiraliteit hem over 1655-1673
ruim 300.000 uit. Na aftrek van de
uitgaven voor de victualie en met
bijvoeging van zijn gages verdiende
Sweers jaarlijks een bedrag van
3.000 dat opliep naar 6.000. Een
post als kapitein op de oorlogsvloot
was dus financieel aantrekkelijk. Het
is dan ook niet verrassend dat in deze
jaren van Florisz en de anderen een
sociale stijging onder het hoger vloot-
personeel merkbaar is. Maar net als
zijn drie Noord-Hollandse collega's
heeft Sweers niet lang van zijn betrek
kelijke rijkdom kunnen genieten. Ook
hij sneuvelde in het zeegevecht, in de
slag bij Kijkduin op 21 augustus 1673.
Deze slag waaraan in deze publicatie
eveneens aandacht wordt besteed,
sloot een tijdvak af waarin de vloot
van De Ruyter en Johan de Witt als
een strijdwapen van een grote mo
gendheid zelfstandig opereerde. Hoe
ingewikkeld de structuur van de vijf
admiraliteiten die deze vloot daad
werkelijk in zee brachten was, wordt
in een bijdrage over de admiraliteit
met twee hoofdkantoren uiteengezet.
Dr. Jaap R. Bruijn
emeritus hoogleraar zeegeschiedenis
Rijksuniversiteit Leiden
4