was daarmee nog niet van de baan.
Zoveel was wel zeker: ze zouden te
rugkomen.
Eind juli 1673 was het zover. De her
stelde Engels/Franse vloot, in totaal
86 oorlogsschepen en 28 branders,
stak in zee. Bovendien werd in Yar
mouth een landingsmacht gereed-
gehouden om direct nadat de vloot
van de Republiek verslagen was, de
overtocht te kunnen maken. Evenals
bij de vorige zeeslagen bestond de vij
andelijke vloot uit drie vrijwel gelijke
eskaders. Voorop de Engelse admi
raal, tevens opperbevelhebber Prins
Rupert, in het midden de Franse graaf
Jean d'Estrées en in de achterhoede
de Engelse vlootvoogd Sir Edward
Spragge.
De Hollandse vloot telde inmiddels
75 oorlogsschepen en 22 branders.
In totaal waren 4245 stukken geschut
aan boord en 20.000 manschappen.
De voorhoede werd geleid door lui
tenant-admiraal Cornelis Tromp, het
midden-eskader door De Ruyter (met
luitenant-admiraal Aert van Nes), de
achterhoede stond onder leiding van
luitenant-admiraal Adriaen Banckert,
allemaal ervaren zeeofficieren.
Het uitlopen van de Engels-Franse
vloot veroorzaakte grote ongerust
heid, temeer omdat de rijk beladen
Oost-Indische retourvloot buiten En
geland om in de Noordzee verwacht
werd. De directie van de VOC oe
fende grote druk uit op de prins en de
landsregering om de vloot opdracht
te geven de vijand aan te vallen. De
Staten deden dan ook een dringende
oproep aan de vloot om het vaderland
te verdedigen:
'Wij weten wel dat een goede uit
komst in zo zware toestand van zaken
van de goddelijke zegen dependeert;
maar wij weten ook dat God de Heer
Almachtig door middelen zijn zegen
uitwerken wil, en gelijk wij dit laatste
uwe goede conduite, mitsgaders de
onverschrokken moed, courage, goe
de wille en genegenheid der andere
hoofden en officieren, mitsgaders
soldaten en matrozen om u daarin
te seconderen, aanbevolen laten, zo
willen wij niet nalaten God den Heer
Almachtig vuriglijk te bidden; en is al
bereids bezorgd, dat de dienaren des
Goddelijken Woords in hunne predi
katiën en bedestonden zullen bidden
en de gemeente opwekken van dezelve
God te zoeken, dat zijne Goddelijke
Majesteit u, de andere hoofden van 's
lands vloot en officieren, mitsgaders
soldaten en matrozen, vaderlijk en
genadelijk wil bijstaan, in leven en
gezondheid sparen, met mannelijke
dapperheid en zijn goede geest aan
doen, tegen de machten der vijanden
laten bestaan en een eerlijke victorie
en overwinning laten wegdragen tot
grootmaking van zijn heilige naam en
welvaren van ons lieve vaderland.'
De Ruyter liet deze oproep van de
Staten door zijn predikant Westhovius
aan boord voorlezen.
Toen verkenningsvaartuigen op 1
augustus de vijandelijke vloot voor
de kust ter hoogte van Schooneveld
signaleerden, besloot De Ruyter
tot de aanval over te gaan. Maar de
vijandelijke vloot zeilde weg naar
open zee, omdat men er weinig voor
voelde zo dicht voor de kust met de
vele zandbanken en ondiepten slag te
leveren. Het zat prins Rupert echter
niet mee. Juist toen hij tenslotte tot
de strijd wilde overgaan en het sein
gaf om overstag te gaan, draaide de
wind. Er ontstond verwarring, zodat
de Engelse opperbevelhebber alsnog
besloot de aanval op te geven en weg
te zeilen. De Ruyter durfde de achter
volging niet aan, omdat hij dacht dat
zijn vloot wellicht weggelokt werd van
de Zeeuwse kust, zodat daar intus
sen een vijandelijk landingsleger kon
worden ontscheept. De vloot voer
terug richting Scheveningen, hetgeen
weer grote onrust veroorzaakte langs
de kust, omdat men dacht dat een
vijandelijke landing inderdaad aan
staande was.
Er werden op het strand van Scheve-
ningen zelfs achttien kanonnen opge
steld en duizenden gewapende boeren
en burgers op de been gebracht. En
inderdaad naderden op 3 augustus
Hernieuwde aanvalspoging
Johan de Witt
(1625-1672), prent
van Abraham Blo-
telingh
Poging tot tegenaanval
67