Ten Geleide Het is een uitstekend idee de herden king van de vierhonderdste geboorte dag van Michiel Adriaensz de Ruyter aan te grijpen als een gelegenheid om andere zeeofficieren, die in de scha duw van de Zeeuwse admiraal even eens in de marine actief waren, in het licht te plaatsen. De belangstelling in de maritiem-historische literatuur is maar sporadisch uitgegaan naar de admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier die zo merk waardig in twee plaatsen tegelijk was gevestigd: Hoorn en Enkhuizen. Deze admiraliteit, een van de vijf die er in de Republiek waren, speelde tot omstreeks 1680 een belangrijke rol. Handel en scheepvaart in deze steden en hun omgeving, die zo belangrijk waren voor haar eigen inkomsten, krompen nadien echter drastisch in, waardoor de admiraliteit van West Friesland en het Noorderkwartier voor de oorlogsvloot snel in beteke nis verminderde. Het was vijftig jaar later onvoorstelbaar dat in 1669 haar scheepspark uit 23 schepen bestond, waarvan 20 gebouwd volgens de mo derne aanbouwplannen van 1653 en later. In 1733 waren er nog maar 8, gemiddeld bijna twintig jaar oud. Deze admiraliteit had globaal geno men in de jaren 1650-1680 enkele tientallen kapiteins en vlagofficieren in dienst. In deze publicatie worden drie van deze mannen naar voren gehaald. Alle drie vertonen hun car rières overeenkomsten met die van De Ruyter en hebben zij gevaren in vloten waarover deze het bevel heeft gevoerd. Deze mannen, Pieter Florisz, Adriaan Dirksz Houttuijn en David Vlugh illustreren voortreffelijk hoe de vloot van de Republiek een profes- sionalisering onderging. Die profes sionalisering was onvermijdelijk ge worden doordat Engeland in de zo genoemde 'Dutch' Wars een moderne oorlogsvloot in zee bracht wat betreft schepen en officieren. Tot omstreeks 1650 had de Republiek ermee kunnen volstaan om, indien het noodzakelijk was, haar beperkte staande vloot aan te vullen met ad-hoc oorlogsschepen. Dit waren ingehuurde koopvaardij schepen, die van extra geschut wer den voorzien en een grotere beman ning kregen. Spoedig na het uitbreken van de Eerste Engelse Oorlog in 1652 bleek dat een op deze manier samen gestelde vloot tegen de Engelsen geen kans maakte. Onder de stimulerende leiding van raadpensionaris Johan de Witt werd de vloot in een voort varend tempo aan de eisen van de tijd aangepast. Drie bouwplannen leverden in 1665 uiteindelijk ongeveer 120 linieschepen en fregatten op. Het korps vlagofficieren werd uitgebreid, waardoor voldoende bevelhebbers voor de eskaders en smaldelen van de vloot beschikbaar waren. Aanmonste ren op de vloot werd aantrekkelijker gemaakt. Er kwamen ook mariniers aan boord. Reeds in de Tweede Engel se Oorlog (1665-1667) was de vloot de evenknie van de Engelse en tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) kon zij zelfs de gecombineerde En gels-Franse vloot succesvol weerstaan. Bovengenoemde drie zeeofficieren in dienst van de admiraliteit van West Friesland en het Noorderkwartier maakten al deze veranderingen mee. Ze begonnen als koopvaardijschipper, varend naar het westelijk halfrond en de Middellandse Zee. Dan werden ze met hun schepen ingehuurd voor tijdelijk werk in een vlootexpeditie, waarna ze spoedig een aanstelling als kapitein kregen. Het waren mannen die de zee en het schip uitstekend kenden en ook de tucht onder een op eens veel grotere bemanning wisten te handhaven. De admiraliteit stelde hen aan op steeds groter wordende en zwaarder bewapende oorlogssche pen. Hadden hun schepen eerst nog slechts 28 stukken geschut aan boord, spoedig werden het er 60 of nog meer. Als de vloot bijeen was, moesten zij in formatie gaan varen en hun plaats in de slaglinie weten. Zeekapitein werd een beroep, een professie. Pieter Florisz, Houttuijn en Vlugh beheers ten hun nieuwe vak. Zij kwamen in aanmerking voor een positie als vlag officier. Door de hoge frequentie van oorlogen en zeeslagen bestond een grote doorstroming in de gelederen van de schouten-bij-nacht, vice-ad- miraals en luitenant-admiraals. Velen sneuvelden namelijk. De kwaliteit van de bewapening was verbeterd en het geschut reikte verder. Voor een benoeming tot vlagofficier was een goede staat van dienst van belang, maar ook een gunstige machtsver houding in het admiraliteitsbestuur. Voor Houttuijn lag die verhouding uiteindelijk niet zo gunstig. Hij werd alleen tijdens een vlootcampagne kor te tijd schout-bij-nacht. Pieter Florisz en Vlugh werden zelfs vice-admiraal. Vlugh heeft er lang op moeten wach ten. Alledrie stierven in het harnas, zij sneuvelden tijdens een gevecht, Pieter Florisz ver weg van huis in de Sont, Houttuijn in de Noordzee en Vlugh voor de Zeeuwse kust. Hoe zeer de oorlogsvloot op het punt van professionalisering van het zeeof- 3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2007 | | pagina 5