op Harwich. Ende met stormleders en
dat tot stormen nodich waer in goede
orde gemarcheert ende genadert zijn
tot onder de muren van't kasteel van
Harwich. Ende, niet verder connende
uytrechten ofte naderen, door den
heer Requirant in desen in goede orde,
heneffens hunne stormlederen en alle't
geene tot stormen mede hadden geno
men, sonder iets achter te laten zijnde
affgehracht.
Heeft den Requirant, selffs aen landt
hlijvende, door zijn chaloupen en
hoods de landtmilitie en hootsvolck
aen hoort doen hrengen, aldaer sich
soolange aen landt onthouden en ver-
hlijven tottertijd toe alle de militie en
hoodsvolck aen hoordt waer geraeckt.
Verclaerden verder sij getuygen dat
ten selven tijde in't affirecken van
voorsz[eyde] landt soo door de militie
als hootsvolck dat onder't commando
van den Requirant niet en hoorde wel
veertich swaere gequetste zijn blijven
leggen die alle door de voorsz[eyde]
Cheijrurgeijn Jan Thijsz op 't landt zijn
verhonden ende door ordre van den
Heer Requirant gesalveert; ende eenige
aen zijn, ende eenige aen andere schee
pen aen hoordt zijn gehracht.
Gevende voor redenen van weten
schap dat sij getuygen alle 't geene
voorsz[eyd] is van den heginne tot
eynde hehhen gesien ende hijgewoont
ende neffens den Heer Requirant in
een chaloup 't laeste van landt zijn
gegaen. Ende dat hij m[eeste]r chey-
rurgeyn de voorsz[eyde] gequetse allen
met medicamenten die hij hadde me
degenomen heeft verhonden'.73
Het is niet duidelijk waarom Vlugh
deze attestatie nodig had. Wellicht
werd hem naderhand verweten ge
wonden te hebben verwaarloosd of
te hebben achtergelaten, of niet als
laatste te zijn vertrokken. De drie
ooggetuigen zetten in ieder geval een
positief beeld neer. Zij verklaren dat
Vlugh na de mislukte aanval op Land-
guard Fort heeft gezorgd voor een
ordelijke aftocht, waarbij niets werd
achtergelaten, zelfs geen stormladder,
als laatste man vertrok en de door
anderen achtergelaten gewonden liet
verzorgen en redden door hen aan
boord van de schepen te laten bren
gen.
De drie ooggetuigen vergissen zich
alleen in de datum van de landing,
maar dat is na zoveel jaar begrijpelijk.
De landing was op 12, niet op 10 juli.
Hun opgave van het aantal gewonden
wijkt niet opvallend af van die van
Brandt en zeker de meester chirurgijn
die ze allemaal onder handen had
gehad, zal zich niet in het aantal heb
ben vergist.
Onder de muren van het fort zijn
overigens wel wat materialen ach
tergebleven. Na een tweede, korte
aanval op het fort trok een deel van
de troepen zich overhaast terug, daar
bij enkele doden, ongeveer twintig
stormladders en 'their handgrenadoes
a case of very handsome pistols'
achterlatend. Een van die ladders is
bijna driehonderd jaar lang als een
soort relikwie bewaard gebleven in de
familie van kapitein Nathaniel Darell,
de commandant van het fort.74 Mis
schien zijn die zaken niet achterge
laten door de matrozen van Vlugh,
maar door die van de kapiteins Swart
of Lus.
Uiteindelijk leverde de expeditie geen
tastbaar resultaat op. Ze zal echter,
net als het fameux exploit, druk heb
ben gezet op de vredesbesprekingen
te Breda. En daar ging het om. De
besprekingen werden op 31 juli 1667
bekroond met de ondertekening van
een vredesverdrag
Op vrijersvoeten
Toen David Vlugh trouwde was hij
bijna 46, zijn bruid, Meinouwtje,
nog geen 21! Zij was op 14 mei 1648
gedoopt te Enkhuizen en de oud
ste dochter van Volckert Adriaensz
Schram.75 Vlugh was slechts zeven
jaar jonger dan zijn schoonvader. Ze
stonden allebei in dienst van de ad
miraliteit van het Noorderkwartier en
aangezien Vlugh als kapitein luitenant
had gediend op het schip van Schram
moeten ze elkaar zeer goed gekend
hebben.
David Vlugh en Meinouwtje Schram
zijn getrouwd op15 juli 1668, niet
in Enkhuizen, wat voor de hand lag,
maar in Wognum.76 Dat gebeurde
misschien om achterklap of problemen
te ontlopen. Er was namelijk niet al
leen sprake van een groot leeftijdsver
schil, maar ook van trouwbeloften van
Vlugh aan een zekere Aeltje Scheltis,
een vrouw van zijn eigen leeftijd en
vermoedelijk herbergierster of loge
mentshoudster van beroep .77
Op 2 december 1667 verklaren voor
malig schepen Cornelis van Loosen,
schout-bij-nacht David Vlugh en
zeepzieder Willem Gerbrantsz op
verzoek van Aeltje Scheltis dat zij en
vijf andere heren hadden afgespro
ken dat 'de eerst trouwende van alle
voorsz[eyde] personen soude hetalen
een gastmael het welcke sij met mal-
canderen ten huyse van de req[uiran]te
souden comen te houden'. Die maaltijd
was inmiddels achter de rug en Aeltje
Scheltis had daarvoor een bedrag van
53 gulden en 4 stuivers in rekening
gebracht. Dat was voor een anker
wijn (ca. 39 liter!), drie schapenbou
ten, kastanjes, banket, het braden van
de schapenbouten, voor augurken
en 'voor moeyten en voor de Camer.78
Deze Aeltje Scheltis was al jarenlang
het lie^e van Vlugh. Dat blijkt met
name uit een afgelegde getuigenis op
haar verzoek van 6 maart 1668. Op
die datum verklaarde brugwachter
Jacob Siebrantsz Groes dat hij veel
was omgegaan met en jarenlang buur
man was geweest van Aeltje Scheltis
'hij de welcke lange jaaren heeft ge-
converseert den Ed [elen] Manhaften
Heer Davit Vlugh Schout hij Nacht
van 't Noorderq[uartier], soo ten tijde
van zijne tegenwoordige sergie [charge,
ambt], als wanneer hij noch schipper
waar'. In die tijd heeft hij altijd ge
meend, 'dat sij aen malcanderen waar-
en verlooft ende hij Commandeur de
req [uiran] t tot zijne wettige huysvrouw
soude trouwen'.
Verder verklaart hij Aeltje Scheltis
en Vlugh, toen deze nog schipper
was, te hebben uitgenodigd om bij
hem te komen eten en dat hij en zijn
vrouw daarna door Aeltje Scheltis
waren gevraagd voor een maaltijd
met Vlugh bij haar thuis. Tijdens die
55