onder meer terug op verklaringen van
zijn eigen bemanning. Maar aan deze
verklaringen werd door de aanklagers
geen waarde toegekend.
Een dag later bezochten leden van
de krijgsraad het schip Breda om op
nieuw verklaringen op te nemen. De
bemanning van de Breda bleef vast
houden aan de eerdere beweringen.
Bovendien werden nog tien nieuwe
belastende verklaringen opgenomen.
Op 29 september bracht Houttuijn
twee zaken naar voren ter verdedi
ging. In de eerste plaats had hij ver
nomen dat op 10 augustus een tweede
Medemblikker schip de proppen nog
op de kanonnen had. Het betrof het
directieschip van Medemblik, waarop
Jan Jansz Rootjes voer. De vraag was
of de getuigen wel het juiste schip
hadden waargenomen. In de tweede
plaats bracht Adriaan Dirksz Hout-
tuijn de naam van Pieter Florisz naar
voren. De schout-bij-nacht uit Mon-
nickendam was volgens Houttuijn
getuige geweest van zijn actieve deel
name aan de strijd tegen de Engelsen.
Er was echter één probleem. Pieter
Florisz was niet aanwezig. Het werd
Houttuijn aangerekend dat hij niet
eerder een voor hem zo belangrijke
getuigenis op papier had laten zetten.
De krijgsraad sloot de zitting van 29
september 1653 af met een vonnis.
Kapitein Houttuijn werd schuldig be
vonden en veroordeeld tot driemaal
kielhalen en levenslange tewerkstel
ling in een tuchthuis. Bovendien hing
hem een forse boete boven het hoofd.
Op verzoek van de vrundenvan de
kapitein werd de uitvoering van de
straf een aantal dagen uitgesteld. Men
hoopte dat een verklaring van Pieter
Florisz uitkomst zou bieden.
Pieter Florisz en De Ruyter in de
bres voor Houttuijn
Nicolaas Stellingwerff, afgevaardigde
van Medemblik in de Staten van Hol
land, speelde een belangrijke rol bij
de verkrijging van ontlastende verkla
ringen. Op 28 september was Pieter
Florisz in Den Haag om zijn eed als
vice-admiraal af te leggen. Van die
gelegenheid maakte Stellingwerff han
dig gebruik. De gedeputeerde vroeg
hem publiekelijk naar het optreden
van kapitein Houttuijn. Het antwoord
van Pieter Florisz was duidelijk. De
kersverse vice-admiraal verklaarde dat
Houttuijn zich op 10 augustus 'vroom
ende eerlijckgequeten hadde, ende
wel viermael met hem ende sijn esqua-
dre deur den viant heen gechargeert
hadde'. Het was volgens Pieter Florisz
dan ook onmogelijk dat de kapitein
nog de proppen op de stukken had
gehad. Naast Nicolaas Stellingwerff en
het Medemblikker stadsbestuur zette
ook de naaste familie zich voor de
vrijlating van de kapitein in.39
Begin november 1653 had de uit
voering van de straf nog steeds niet
plaatsgevonden. Maar de politieke
druk uit Den Haag om daartoe over
te gaan was groot. Vooral de afgevaar
digden van Haarlem toonden zich
grote voorstanders voor het spoedig
uitvoeren van het vonnis. Regenten
van twee tuchthuizen hadden al laten
weten welke kosten met een opname
in hun inrichting waren gemoeid.
Uiteindelijk liep de zaak voor kapitein
Houttuijn met een sisser af. Op 22 of
23 november 1653 verscheen Michiel
de Ruyter voor de volle vergadering
van de Staten van Holland. Net als
Pieter Florisz, legde hij een ontlasten
de verklaring af. De Ruyter meende
dat Houttuijn zelfs één van zijn beste
kapiteins was! Zowel van De Ruyter
als van Pieter Florisz verkreeg Nico-
laas Stellingwerff uitgebreide geschre
ven verklaringen.40 Pas op 12 mei
1654 werd een advies uitgebracht om
Houttuijn te ontslaan van alle straffen
die hem waren opgelegd.41 De vrij
spraak van kapitein Houttuijn leidde
niet tot onmiddellijke hervatting van
zijn taken. Hiervoor ontbrak de ur
gentie aangezien op 15 april 1654 de
vrede met Engeland was getekend.
De vrijlating van Adriaan Dirksz
Houttuijn had wel gevolgen voor
kapitein Rootjes. Hij werd op 22 mei
1654 gearresteerd en in Enkhuizen
gevangen gezet. Tot een strafeis kwam
het echter niet. Een aantal bestuur
ders van de admiraliteit, waaronder
ongetwijfeld die van Medemblik,
maakte bezwaar tegen de gang van
zaken. Men wilde niet zomaar alle
stukken en beschuldigingen met be
trekking tot de zaak Houttuijn één
op één op de zaak Rootjes toepassen,
alsof de twee kapiteins 'slechts in de
naam geerreert sijnde'. Enkele maan
den later werd ook Jan Jansz Rootjes
op vrije voeten gesteld.42
Eerherstel voor Adriaan Dirksz
Houttuijn
Op 7 januari 1655 volgde eerherstel
voor Adriaan Dirksz Houttuijn. Hij
werd voorgedragen als kapitein-ter
zee in vaste dienst. In de voordrachts-
brief aan de Staten-Generaal wordt
alleen de naam van Houttuijn ge
noemd. Dat de naam van een tegen
kandidaat ontbreekt is opvallend. Het
was dan ook geen gewone voordracht.
Men had iets goed te maken met de
Medemblikker kapitein en de keuze
voor Houttuijn stond al vast. De brief
vermeldt dat hij door 'proceduren
tegen hem gehouden, hij in sijn
persoon, goede naem ende faem groote
interest heeft geleden'. Verder staat in
de brief dat hij zich 'in veele occasien
dapper ende mannelijckgequeten
heeft, 'soo tegen den gemenen vijant
des Christendoms, den Turck, als inde
laetste oorloch tegen de Engelsche'.43
Een jaar eerder had Houttuijn niet
kunnen vermoeden dat hij op deze
wijze zou worden aangeprezen.
Adriaan Dirksz Houttuijn volgde
de overleden kapitein Pieter Jacobsz
Schellinger op. Schellinger, ook af
komstig uit Medemblik, was sinds
1640 een van de 12 vaste kapiteins
van de admiraliteit van het Noorder
kwartier geweest.44 Net als Houttuijn
had hij in 1653 tegen de Engelsen
gevochten. Op 13 juni, tijdens de slag
voor de kust van Nieuwpoort, was
zijn schip door de Engelsen genomen
en in brand gestoken. Kapitein Schel-
linger belandde daarna als krijgsge
vangene in Engeland. Ondanks het
strenge toezicht wist hij te ontsnap
pen en terug te keren naar Neder
land.45 Korte tijd later overleed hij.
33