vooral bestond uit otter- en bevervel-
len, de voornaamste exportgoederen
van Nieuw-Nederland.
De drie reizen naar het Amerikaanse
continent zullen Adriaan Dirksz
Houttuijn en de mede-eigenaren van
het schip de Houttuijn geen windeie
ren hebben gelegd. Een contract met
de WIC leverde duizenden guldens
op, hetgeen blijkt uit het eerderge
noemde contract tussen Jacob Pan
en de WIC. Van de opbrengst moest
natuurlijk wel de uitrusting van het
schip en de bemanning worden be
taald. Ook waren in de vergoeding
allerlei risico's verdisconteerd. Een
schip kon door zwaar weer averij op
lopen of in het ergste geval vergaan.
Ook de aanwezigheid van Spanjaar
den en Portugezen in het Atlantisch
gebied vormde een extra risico bij de
vaart op Amerika. In het bijzonder
was men beducht voor de Spaansge
zinde kapers die vanuit Duinkerken
opereerden. Maar al dit onheil bleef
de opvarenden van de Houttuijn be
spaard. In maart 1642, voordat Hout-
tuijn naar Nieuw-Nederland vertrok,
zette de schipper in zijn woonplaats
een lening uit van 2.000 gulden ten
laste van de Staten van Holland.17
Het was een veilige belegging van zijn
deel in de winst.
Machtsvertoon in de Sont
De jaren 1644-1645 vormen een
breekpunt voor de zeevarende car
rière van Adriaan Dirksz Houttuijn.
In 1645, maar vermoedelijk ook al in
1644, werd hij door de Directie van
Amsterdam ingehuurd om koopvaar
ders naar de Sont te begeleiden. In
tegenstelling tot zijn eerdere reizen
en activiteiten droeg deze opdracht
een zuiver militair karakter. Het kan
worden gezien als een eerste stap naar
zijn latere benoeming tot kapitein van
de admiraliteit van het Noorderkwar
tier. Opvallend is dat het schip de
Houttuijn, waarvan Adriaan Dirksz
Houttuijn zeker 10 jaar schipper is
geweest, niet langer meer in de bron
nen wordt vermeld. In 1645 voerde
Adriaan Houttuijn het bevel over de
Gouden Leeuw, een fregat met een
bewapening van 24 stukken.18 Het is
onbekend wat er met zijn oude schip
is gebeurd.
Het inhuren van Houttuijn voor het
konvooieren van koopvaardijschepen,
hield verband met de gespannen situ
atie in het Oostzeegebied. Van ouds
her werd de toegang tot dit gebied,
via de Sont, door Denemarken ge
controleerd. Het scheepvaartverkeer,
dat van deze toegang gebruik wilde
maken, was tol aan de Deense koning
verschuldigd. In de eerste helft van de
zeventiende eeuw werd het tarief van
deze tol aanzienlijk verhoogd. Vooral
Nederlandse schippers en kooplieden
ondervonden hiervan de financiële
gevolgen. Zij waren dominant in het
Oostzeegebied aanwezig.
In de winter van 1643-1644 brak
tussen Denemarken en Zweden oor
log uit. Hoewel de Staten-Generaal
formeel geen partij kozen, stonden
zij toe dat er tientallen Nederlandse
schepen voor de strijd tegen De
nemarken werden ingehuurd. Om
de handelsbelangen in het gebied
veilig te stellen en de Deense koning
tot matiging van zijn toltarieven te
dwingen, vertrok op 7 juli 1644 een
enorme Nederlandse vloot uit het
Vlie. De vloot, waarvan Witte de
With bevelhebber was, bestond maar
liefst uit 900 koopvaarders en 42
oorlogsschepen. De oorlogsschepen
waren voor het merendeel door de
Amsterdamse Directie ingehuurd. Dit
onderstreept het belang dat de koop
lieden uit Amsterdam bij deze onder
neming hadden. Onder de kapiteins
bevonden zich Pieter Florisz, de latere
vice-admiraal, en Adriaan Dirksz.19
Het is aannemelijk dat met de laatst
genoemde kapitein Adriaan Dirksz
Houttuijn wordt bedoeld.
De Deense koning aanschouwde het
Nederlandse machtsvertoon met veel
wantrouwen. Maar tot een treffen met
de Denen kwam het niet. Dat was ook
niet de intentie van de Nederlandse
inzet. Witte de With moest er op een
"diplomatieke" wijze voor zorgen dat
de toltarieven zouden worden ver
laagd en de Nederlandse koopvaar
ders niet zouden worden belemmerd.
Er voeren ook enkele diplomaten
mee, die in het conflict tussen de
Zweden en Denen zouden gaan be
middelen.
Maar de opzet van Nederland lukte
niet. Na de terugkeer van de vloot wa
ren de tarieven voor Nederland nog
steeds onacceptabel hoog. Daarop
besloten de Staten-Generaal in 1645
opnieuw Witte de With met een vloot
naar de Sont te sturen. Ditmaal kreeg
de bevelhebber ruimere bevoegd
heden. De With werd opgedragen
zonder betaling van de tol de Sont te
passeren. Bovendien mocht hij even
tuele Deense tegenstand met geweld
beantwoorden. Deze tocht, die weer
door honderden koopvaarders en 50
Nederlandse oorlogsschepen werd
ondernomen, had het beoogde effect.
Onderhandelingen tussen Nederland
en de Deense koning over de tolhef
fing leidden in september 1645 tot
een compromis, waarbij de tarieven
aanzienlijk werden verlaagd. Gelijk
tijdig kwam er ook een vredesverdrag
tussen Denemarken en Zweden tot
stand.
Vechten voor Venetië
In 1646 verplaatste Adriaan Dirksz
Houttuijn zijn activiteiten weer naar
het Middellandse Zeegebied. Als
schipper van het schip het Wapen van
Genua werd hij door Venetië inge
huurd om tegen de Turken te worden
ingezet.
De strijd tussen Venetië en de Turkse
vorst kende een lange voorgeschiede
nis. Vijandelijkheden over en weer
leidden in de jaren 1644-1645 tot
een openlijke oorlog. In allerijl werd
door de Italianen een militaire macht
opgebouwd. In maart 1645 meldde de
Nederlandse ambassadeur in Venetië
dat al vijf Hollandse schepen voor
deze strijd waren ingehuurd. De vijf
schepen lagen in Italiaanse havens en
waren dus snel inzetbaar. Dat Neder
landse schippers en reders er veel geld
mee konden verdienen blijkt wel uit
29