Een koopvaarder op een zeven- tiende-eeuwse gevelsteen in Medemblik. was hij naar zijn opa vernoemd. Daarna volgden dochter Geertje in 1628, zoon Cornelis in 1630 en doch ter Aaltje in 1632.4 Intussen werkte Adriaan Dirksz Houttuijn zich op tot schipper. Een vroege vermelding hiervan dateert van januari 1633, toen over hem een klacht bij de Staten van Hol land binnenkwam. Hij was op dat moment actief in het Middellandse Zeegebied. De klacht was afoomstig van de Nederlandse ambassadeur in Constantinopel, die om maatrege len tegen de Medemblikker schip per verzocht. Wat was het geval? Samen met zijn collega Gerrit Jansz uit Zaandam, zou Houttuijn enkele Turkse kooplieden opzettelijk heb ben benadeeld. De twee schippers hadden de Turken een flinke hoe veelheid zilverstukken ontnomen en roemden vervolgens hun daad in Ita lië. De handelswijze van de Neder landse schippers leidde tot zeer boze reacties in Constantinopel, waar vooral de Nederlandse ambassadeur het moest ontgelden.5 De rel met de Turken lijkt echter geen ernstige gevolgen voor de activiteiten van Adriaan Dirksz Houttuijn te heb ben gehad. Want ook tussen 1634 en 1636 voer de schipper uit Medem- blik in het Middellandse Zeegebied. Een zekere Jan Jansz uit Enkhuizen functioneerde in deze periode als bosschieter aan boord van zijn schip. Op 21 augustus 1636 verklaarde de vrouw van Jan Jansz dat haar man al een jaar of twee afwezig was.6 Bij de eerste vermeldingen over de activiteiten van de schipper komt ook de naam Houttuijn naar voren. Houttuijn wordt dan nog niet als ach ternaam van de schipper gehanteerd, maar is de naam van zijn schip. Pas in een document uit 1638 worden zowel de schipper als zijn schip Houttuijn genoemd.7 Vrijwel zeker hebben de nakomelingen van Adriaan Dirksz Houttuijn hun familienaam aan het schip van hun voorvader te danken. De West-Indische Compagnie In 1638 verlegde Adriaan Dirksz Houttuijn zijn werkterrein naar de Atlantische Oceaan. Hij werd door de West-Indische Compagnie (WIC) gecontracteerd om met zijn schip de Houttuijn een overtocht naar Brazilië te maken. De WIC was in 1621 opgericht. De compagnie diende ter versterking van de Nederlandse handelsactiviteiten op Amerika en West-Afrika, twee gebieden die sinds de zestiende eeuw door de Spanjaarden en Portugezen werden gedomineerd. Gedurende de eerste tien jaar van haar bestaan waren de handelsactiviteiten van de WIC gering. Het meeste geld werd verdiend met het kapen van Spaanse en Portugese schepen, met als hoogtepunt de verovering van de zilvervloot door Piet Heyn. In 1630 kreeg de compagnie, ten koste van de Portugezen, vaste voet op Braziliaanse bodem. Sindsdien werd de kolonie door middel van gewapende strijd geleidelijk uitgebreid. De kern van Nederlands-Brazilië werd gevormd door de provincie Pernambuco. Deze provincie stond bekend om haar rijke suikerproductie. Recife, havenplaats en bestuurscentrum in Pernambuco, was een belangrijke bestemming voor Nederlandse schepen die naar de West voeren. In veel opzichten leek de WIC op de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Zo kende ook de WIC een structuur van regionale kantoren of kamers, waarvan de kamer van het Noorderkwartier er één was. De be stuurders van deze kamer zetelden in Hoorn en Enkhuizen. Op basis van ingelegd kapitaal was de Noord-Hol landse kamer het kleinst.8 Amster dam en Zeeland hadden, net als bij de VOC, het grootste aandeel in de han delsorganisatie. Naast inzet van eigen schepen, huurde de WIC geregeld particuliere koopvaarders in. Onder strikte voorwaarden en toezicht van de compagnie werden deze schepen voor de handelsactiviteiten op Ame rika en West-Afrika ingezet. Een voorbeeld van een door de WIC ingehuurd koopvaardijschip is de Zee- robbe. Op 17 oktober 1639 sloot de Enkhuizer Jacob Jacobsz Pan, schip per van de Zeerobbe, een bevrach tingscontract met de heren bewind hebbers van de WIC in Enkhuizen. In het contract zijn afspraken over de bestemming, de lading en de vergoe dingen vastgelegd. Zo diende schip per Pan zoveel goederen en soldaten in te nemen 'als die bevrachters sal believen'. Vervolgens moest hij, zodra weer en wind gunstig waren, koers zetten naar Pernambuco. In Brazilië kreeg Jacob Pan drie maanden de tijd om zijn schip te lossen en weer te laden. Voor wat betreft de terugreis naar het vaderland eisten de bewind hebbers dat deze 'recht door zee' zou verlopen. De Enkhuizer schipper en zijn medereders konden aanzienlijke vergoedingen tegemoet zien. Voor de heenreis zou de WIC 5.000 gulden betalen, exclusief de kostpenningen 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2007 | | pagina 29