tijdens de Tweede Engelse Oorlog, kwam daar nog een luitenant-admi raal bij. Deze was de hoogste in rang. Het aanstellen van drie vlagofficieren per admiraliteit was een gevolg van de uitbreiding van de Nederlandse oorlogsvloot in die jaren. Daarnaast lagen er politieke beweegredenen aan ten grondslag19. Voor de kapiteins van de admiraliteit vormden het bestaan van deze rangen een aantrekkelijk carrièrepad. Een vlagofficier had meer aanzien en een hoger inkomen dan een kapitein. Naar goed gebruik kreeg hij de be schikking over de grootste en nieuw ste schepen van de admiraliteit. De Staten-Generaal speelden geen rol bij de benoeming van vlagofficieren. Vlagofficieren van de admiraliteiten in Amsterdam, Rotterdam en het Noorderkwartier werden door de Staten van Holland gekozen. Een financieel zorgenkind De admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier besteedde geld aan salarissen, schepen en het onder houd van haar walfaciliteiten. Om deze uitgaven te dekken beschikte de admiraliteit over eigen financiële mid delen, die grotendeels in de vorm van belastingen op inkomende schepen en goederen werden geïnd. Konvooi- meesters, die met de inning waren be last, hielden kantoor in de steden van het Hollands Noorderkwartier en in Overijssel (Zwolle, Deventer en Has selt). Hun opbrengsten waren sterk affiankelijk van de plaatselijke econo mische omstandigheden: hoe meer goederen- en scheepsbewegingen, des te groter de opbrengsten. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw nam de economische betekenis van de West-Friese havensteden steeds meer af en kwamen de inkomsten van de admiraliteit onder druk te staan. Naast de eigen middelen kon de ad miraliteit vrijwel jaarlijks, door de Staten-Generaal vastgestelde, sub sidies tegemoet zien. Dankzij deze subsidies was de admiraliteit lange tijd in staat haar vloot te vernieuwen en uit te rusten. Het grootste deel van de subsidies aan de admiralitei- ten in Amsterdam, Rotterdam en het Noorderkwartier was affiomstig van de provincie Holland. Voor de admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier was dit een gelukkige bijkomstigheid, aangezien Holland relatief goed van betalen was. Maar de admiraliteit bleef een financieel zorgenkind. Maar al te vaak moest zij zich wenden tot Den Haag om schuldeisers tegemoet te kunnen komen. Zo nu en dan trof het bestuur maat regelen om de uitgaven te beteugelen. Een voorbeeld hiervan is een instruc tie uit 1658, waarin 'exorbitante extra- ordinaris onkosten van de capiteynen worden gereglementeerd20. Meer ingrijpende maatregelen werden voorgesteld door de Staten van Hol land, de grootste geldverstrekker. Zij zagen het liefst een concentratie van de activiteiten op één locatie21. Maar deze wens ging pas na 1795 in vervul ling, toen het stelsel van admiralitei ten al geschiedenis was en de marine een centrale organisatie. Peter Swart Bibliografie J. R. Bruijn, Varend verleden. De Neder landse oorlogsvloot in de 17e en 18e eeuw, Amsterdam, 1998. Cherters ende Monture der Schepen van Oorloge, ressorterende onder het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteyt in West Vrieslant en 't Noorder-quartier, Ao 1669, Enkhuizen, 1670. L. L. M. Eekhout, Het admiralenboek. De vlagofficieren van de Nederlandse ma rine 1382-1991, Amsterdam, 1992. Ordre ende Reglement van de Edele Mo gende Heeren Gecommitteerde Raden ter Admiraliteyt in West- Vrieslandt en 't Noorder-quartier op eenige Saec- ken concernerende de Schepen van Oorloge onder haer Ed: Mo: directie staende, Hoorn, 1658. P. Swart, 'Aen de minst aennemende besteedt. De bouw van admiraliteits schepen door Enkhuizer aannemers 1700-1760', Steevast 2005, Enkhuizen, 2005. Noten NA - Nationaal Archief (Den Haag) UBL - Universiteits Bibliotheek Leiden (Leiden) WA - Westfries Archief (Hoorn) AA - Admiraliteits Archieven ASG - Archief Staten-Generaal OA - Oud Archief 1 Zie de notulen uit de periode 1625 1627. WA, Collectie Handschriften 964. 2 Swart,8. 3 NA, ASG 12561-95. 4 Cherters ende Monture. 5 Bruijn, 36. 6 NA, ASG 5518 (10 maart 1637). 7 NA, ASG 5534 (20 juli 1644). 8 WA, OA Medemblik 36 (bergnum- mer 11, 13 december 1655). 9 WA, OA Enkhuizen 257 (10 augustus 1665). 10 WA, OA Medemblik 36 (bergnum- mer 11, 1 februari 1666). 11 NA, AA 3062. 12 Swart,8. 13 NA, ASG 5548 (4 april 1652). 14 NA, ASG 12561-95. 15 NA, ASG 3205 (24 oktober 1646). Het inkomen van een kapitein in vaste dienst bedroeg 30 gulden per maand. 16 UBL, Milo 81 (doos 21, personalia zeeofficieren begin achttiende eeuw). Het getal van 12 plaatsen is exclusief de kapiteinspost op de uitlegger, een licht gewapend vaartuig dat elk jaar in de wateren rondom Texel dienst deed. Deze dertiende kapiteinspost werd van oudsher door Medemblik inge vuld. 17 NA, ASG 5590 (februari 1666). 18 NA, ASG 5586. 19 Bruijn, 145. 20 Ordre ende reglement. 21 Zie paragraaf Landsbelang en lokaal belang. In 1688 werd al voorgesteld om drie nieuwe schepen op één locatie te bouwen. In de tweede helft van de achttiende eeuw werden voorstellen gedaan om alle activiteiten van de admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier te centraliseren. 10

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2007 | | pagina 12