Kapiteins Voor wat betreft het varende volk speelden de kapiteins een sleutelrol. Een kapitein voerde het bevel over een schip en was verantwoordelijk voor de werving van de beman ning en de proviandvoorziening aan boord. In het eerste kwart van de zeventiende eeuw hadden de admi raliteiten nog geen kapiteins in vaste dienst. Een kapitein werd aangeno men wanneer men van zijn diensten gebruik wilde maken en werd na volbrenging van zijn taak weer ont slagen. De cyclus van aannemen en ontslaan was sterk seizoensgebonden. Het aannemen van kapiteins begon aan het einde van de winter, het ont slaan geschiedde in het najaar. Vanaf 1632 had de admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwar tier 12 kapiteins in vaste dienst13. Zij werden aangeduid als ordinaris of continuele kapiteins. Met een vaste dienstbetrekking had een kapitein het hele jaar door recht op een inkomen, Het wapen van extra-ordinaris kapitein Claas Valehen op zijn grafsteen in de Bonifaciuskerk te Medemblijk. In de peri ode 1653-1678 commandeerde Valehen verschillende schepen van de admiraliteit van het Noorderkwartier. Hij nam deel aan de Eerste, Tweede en Derde Engelse Oorlog en overleefde zijn collega en stads genoot Adriaan Dirks Houttuijn. ongeacht of hij op zee of thuis ver bleef. Daarnaast bleef de admiraliteit nog geregeld kapiteins in tijdelijke dienst aannemen, de zogenoemde extra-ordinaris kapiteins. Verschil lenden onder hen kregen uiteindelijk een vaste aanstelling nadat één van de twaalf vaste kapiteins was overleden. De Enkhuizer Jan Jansz Bleeker dien de de admiraliteit jarenlang als extra- ordinaris kapitein. Rond 1640 com mandeerde hij het fregat Wapen van Harderwijk ter bescherming van de haringvloot14. Ongetwijfeld hoopte Bleeker op een vaste aanstelling maar deze kreeg hij niet. Daarop vroeg hij in 1646 de Staten-Generaal om een inkomen dat gelijk was aan die van zijn collega's in vaste dienst15. De kapiteinsposten van de admirali teit van West-Friesland en het Noor derkwartier werden verdeeld tussen Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Alk maar en Monnickendam. Acht van de 12 vaste plaatsen werden gelijkelijk tussen Hoorn en Enkhuizen verdeeld. Alkmaar en Monnickendam hadden recht op twee kapiteins in vaste dienst en Medemblik op één16. De formele aanstelling van een kapitein geschied de door de stadhouder of de Staten- Generaal en volgde op een voordracht van een tweetal door de admiraliteit. Veel van de voorgedragen kandidaten hadden een achtergrond als schipper bij de koopvaardij. Pieter Florisz, Da vid Vlugh en Adriaan Dirksz Hout- tuijn zijn hiervan voorbeelden. Bemanning Voor de Eerste Engelse Oorlog ken den de meeste admiraliteitsschepen een bemanning van circa 100 kop pen. De omvang van de bemanning was gerelateerd aan de grootte van het schip en het aantal te bedienen stukken. In de tweede helft van de zeventiende eeuw had de introduc tie van zwaardere oorlogsschepen grote gevolgen voor de werving van opvarenden. In 1666 telden de twee lichtste schepen van de admiraliteit al een bemanning van 150 koppen, aan boord van de grootste schepen be- vonden zich 350 tot 400 bemannings- leden17. Belangrijke posities, zoals die van luitenant, schipper, stuurman en schrijver, werden meestal door stads genoten of verwanten van de kapitein bekleed. Deze vertrouwelingen hiel pen hem met het werven van de ove rige bemanningsleden. Het grootste deel van de bemanning bestond uit matrozen die de tuigage en het geschut bedienden. Onder er varen Hollandse zeelieden was de be langstelling om op een oorlogsschip te dienen gering. Hun voorkeur ging uit naar werk bij de koopvaardij en vis serij. Niet alleen waren de verdiensten in deze bedrijfstakken hoger, ook liep men minder risico en was korter van huis. Matrozen op de oorlogsvloot waren veelal affiomstig uit de armere streken van Nederland en het buiten land. Om in oorlogstijd het werven van bemanningsleden te vergemak kelijken werden soms de salarissen tijdelijk verhoogd. Ook werden door de Staten-Generaal uitvaarverboden voor de handelsvaart en de visserij uitgevaardigd. Naast de door de kapitein gewor ven matrozen konden soldaten en mariniers aan de bemanning wor den toegevoegd. Deze werden door hogerhand over de oorlogsschepen verdeeld. Zo lagen in juli 1665 14 schepen van de admiraliteit van West Friesland en het Noorderkwartier op de rede van Texel. Naast de 2222 matrozen bevonden zich aan boord van deze schepen 345 soldaten en 304 mariniers18. Vlagofficieren Vlagofficieren waren de hoogstge- plaatste officieren op de oorlogsvloot. Een vlagofficier werd aangesteld om een groep schepen te leiden. De naam houdt verband met de speciale vlag, waaraan zijn schip te herkennen was. Vanaf 1653 had de admiraliteit haar eigen vaste vlagofficieren, te weten een vice-admiraal en een schout-bij nacht. Deze rangen werden respec tievelijk bekleed door Pieter Florisz en Jacob Cornelisz de Boer. In 1665, 9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2007 | | pagina 11