pen voor de eerste expeditie konden le
veren. Het resultaat van deze rondgang
was gering. Zo had de admiraliteit van
West-Friesland en het Noorderkwartier
slechts twee 'defecte schepen die moge
lijk konden worden ingezet. Uiteindelijk
vertrok Witte de With op 7 juli 1644
met 42 oorlogsschepen, waarvan een
groot deel door de Amsterdamse direc
ties was uitgerust7.
De inspanningen ten spijt waren in
de jaren 1652-1654 ook de directie
schepen geen partij voor de Engelse
oorlogsschepen. Zo schafte het Me-
demblikker stadsbestuur in december
1655, ruim een jaar na de Eerste En
gelse Oorlog, haar directie af8.
Walfaciliteiten
Voor het onderhoud en de uitrusting
van haar schepen had de admiraliteit
van West-Friesland en het Noorder
kwartier eigen werven en magazij
nen. Deze faciliteiten waren zowel in
Hoorn, als in Enkhuizen en Medem-
blik te vinden.
Tot in de achttiende eeuw werden de
admiraliteitswerven niet of nauwe
lijks voor nieuwbouw gebruikt. Het
was gebruikelijk dat de bouw van
nieuwe schepen werd uitbesteed aan
particuliere scheepsbouwers, die de
schepen op hun eigen werf op stapel
zetten.
De toenemende afmetingen van de
nieuwe schepen leidden meerma
len tot problemen in de West-Friese
havensteden. Zo nam Wouter Sij-
brandts, meester scheepstimmerman
in Enkhuizen, in 1665 de bouw van
een nieuw admiraliteitsschip aan. Hij
wilde het schip op zijn werf aan de
Pietershaven bouwen. Maar zowel
zijn werf als een brug waren niet van
genoechsame wijtte'. Sijbrandts kreeg
van het Enkhuizer stadsbestuur toe
stemming om de brug aan te passen.
Verder mocht hij de naastgelegen werf
van Evert Segersz bij het bouwproject
betrekken9. Ook in Medemblik vorm
de de wijdte van de bruggen in 1666
een obstakel om een nieuw oorlogs
schip het havengat uit te krijgen10.
In de magazijnen lagen de materialen
waarmee men de oorlogsschepen uit
rustte. Dit varieerde van zeilen, touwen
en spijkers tot geschut en munitie. De
magazijnen waren het domein van de
equipagemeesters en boekhouders. De
admiraliteit had twee equipagemees
ters in dienst. Één ervan was in Hoorn
werkzaam, de tweede in Enkhuizen.
Voor het magazijn in Medemblik was
een boekhouder aangesteld. Het toe
zicht op de activiteiten in Medemblik
wisselde jaarlijks tussen de equipage
meester van Hoorn en Enkhuizen.
Op de werven, in de magazijnen en op
de schepen waren tientallen sjouwers
en timmerlieden werkzaam. In het
begin van de achttiende eeuw werkten
in Hoorn 17, in Enkhuizen 18 en in
Medemblik acht sjouwers11. Het aantal
timmerlieden dat de admiraliteit in
huurde kon aanmerkelijk groter zijn.
Zo waren in het voorjaar van 1710 al
leen al in Enkhuizen 122 timmerlieden
voor de admiraliteit aan het werk12.
Sjouwers en timmerlieden werden
vaak voor korte tijd ingehuurd.
8
Het admiraliteitsmagazijn op het Oostereiland in Hoorn, geschilderd door Jan Claasz Rietschoof in de achtiende eeuw. Vóór
1692 was het magazijn van de admiraliteit aan het Baadland te vinden. Bij een brutale diefstal werd het schilderij in februari
2005 uit het Westfries Museum te Hoorn ontvreemd. (Collectie Westfries Museum, Hoorn)