'Er kwamen twintig Russen aan boord en zij bleven tot het schip helemaal vol was. Zij droegen niets anders dan hemd, broek en een grote pelsjas die zij tevens als deken gebruikten. Er werd een grote hoeveelheid grote zware bruine broden en een vaatje haring aan boord gebracht. Het was hun gewone voedsel dat ze met water door hun keel spoelden. Als men ze een handvol zout gaf, aten ze het op als suiker. Ze stonken vreselijk en zaten onder de luizen. Als het hard begon te waaien, kon er niet meer beladen worden en werden de balken losgegooid die dan op het strand sloegen. De Russen kropen dan in hun vuile pelsjas en gingen zomaar op de balken in het ruim liggen slapen, volgens mij heeft een beest het beter.' Leuk zijn ook de genoteerde ballast- en gangspilliedjes, helaas zonder muziek. Roelof Borsch (geb. 7 858) en echtgenote. Noord-Hollands Kanaal Aardig vond ik ook het volgende citaat over een reisje door het Noord- Hollands Kanaal van Den Helder naar Amsterdam: 'Vroeger duurde deze reis twee dagen, omdat het schip door paarden getrokken moest worden. Er liepen dan aan weerskanten zingende boerenjongens en meisjes mee die riepen: 'Kapiteintje krijgen wij een scheepsbeschuit, dan zullen wij kopje duikelen'. Die jongens en meisjes van zo'n vijftien jaar deden hun kunstje, waarna men het beschuit naar hen gooide. Er stond altijd een vol vat klaar. Als het ene stel klaar was kwam er weer een ander, het hele kanaal langs'. Dat die beschuiten overigens keihard waren blijkt uit de mededeling dat de stuurman in Purmerend, 'waar de grote boerderijen nogal dicht aan de kant stonden,' wel eens een beschuit door een ruit gegooid had. Overigens stond de desbetreffende boer prompt met paard- en-kar aan de Willemssluis te wachten om een schadevergoeding te eisen! Op een reis naar Batavia (Jakarta) wordt Roelof zeer ernstig ziek (bloeddysenterie) en moest hij tenslotte in India het hospitaal in. Erg aardig is vervolgens zijn beschrijving van het laden (teakbalken) van het schip met behulp van olifanten. Spannend is ook de stranding van het schip, al wordt niet duidelijk waardoor -er is geen sprake van storm- en waar precies. Maar waarschijnlijk was dit ook voor de 'bewerker' niet meer te achterhalen. Het tweede deel van het boekje, Roelof Borsch als tuiger en cargadoor is voor Helderse mensen wellicht iets minder interessant, omdat de hoofdpersoon zich na zijn huwelijk in Amsterdam vestigt. In feite gaat dit gedeelte over werk-in-de haven, waarbij Borsch als voorman optrad. Het was een roerige tijd vol havenstakingen, waarbij de schrijver zich als voorman tussen twee vuren voelde: de reders enerzijds, de havenarbeiders anderzijds 'voor geen huis met geld zou ik die vreselijke tijd weer mee willen maken'. Wel erg uitvoerig wordt de rol belicht van ene Adriaan Cornelis Wessels, stakingsleider tijdens de haven- en spoorwegstakingen van 1903. Merkwaardig genoeg wordt niet vermeld wanneer Roelof Borsch stopte met varen, wanneer hij huwde en in Amsterdam ging werken. Over de datum van zijn overlijden wordt niets vermeld. Het verhaal eindigt met de mededeling: 'Ik heb doorgewerkt tot 1923, tot mijn 65c jaar, toen werd het mij te zwaar...Nu ben ik bijna 80 jaar (eind december 1937) en voel mij naar omstandigheden heel goed, natuurlijk wat stram en stijf en het lopen wordt ook wat moeilijker, maar over het algemeen mag ik tevreden zijn'. Jan T. Bremer 150

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2006 | | pagina 32