toen wel wakker werd. De kruisers
hadden een bemanning van 800
man (vrouwen waren er in die tijd
niet bij de marine), 's Avonds trof
je de schepelingen in het cafetaria
dat tot 9 uur open was. Je gaf dan je
tafelgenoten een biertje en van de
maten kreeg je dan natuurlijk nogal
eens een biertje terug. Aansluitend
werd dan de gouden bal bezocht,
waar wel eens een jonge klare
getapt werd. In de walegang had je
van die handige leuningen waar je
je aan kon vasthouden als het schip
wat slingerde.
Dominee en pater waren ook
hier voor allerlei situaties, meestal
niet de vrolijkste, toevlucht en
vertrouwensman. De oecumenische
samenwerking, soms uit de nood
geboren, was in de marine zonder
meer vanzelfsprekend: dominee en
pater waren inwisselbaar en allebei
voor alle confessies beschikbaar.
walplaatsing
De perioden van walplaatsing
hadden weer heel andere aspecten.
Zo hadden we in Den Helder
een soort eigen parochie in het
Katholiek Militair Tehuis, een
'Oecumenische
samenwerking':
links pater Frans
van der Vlagt,
rechts dominee
Oostenrijk
beetje buiten alle gangbare
kerkvormen om, en je kon daar
- het was de tijd van het concilie
- prachtig allerlei liturgische en
oecumenische experimenten op
touw zetten, waar dan natuurlijk
weer heel veel en ander werk aan
vast zat. Daarbij bleef je dan ook -
veel meer dan op een varend schip
of in de tropen - in contact met
wat er op kerkelijk of theologisch
terrein allemaal aan de orde kwam.
Oecumene, vredesvraagstukken,
kernwapens, celibaat, het stond
allemaal ter discussie in die dagen
en we stortten ons daar van harte
in, misschien niet altijd met de
vereiste tact of voorzichtigheid.
De hogere autoriteiten waren daar
niet steeds enthousiast over en af
en toe moest je dan weer eens op
het matje komen om uitspraken
of publicaties, die bezorgdheid
bij hen hadden gewekt, wat nader
toe te lichten. Meestal bleek
dan in een rustig gesprek dat de
pater helemaal geen terrorist of
oproerkraaier was en was iedereen
weer gerustgesteld al bleven er
natuurlijk wel verschillen van
opvatting.
slot
Nu, zoveel jaren later, kun je je
natuurlijk afvragen of we in die tijd
allemaal wel op de juiste manier
zinnig bezig waren. Al waren er
ook toen diepgaande discussies
en meningsverschillen, toch
maakten we ons vaak druk over
dingen waar we nu misschien
de schouders over ophalen. Ook
werden er in die tijd allerlei vragen
gesteld over doel en waarde van
de geestelijke verzorging, over
bestaansrecht van dominee en
pater in de krijgsmacht, soms tot
vervelens toe. Nooit vergeet ik de
reactie van een collega die voor de
zoveelste keer weer eens gevraagd
werd: "Zeg, pater, wat doet u nou
eigenlijk zo'n hele week?" Hij
antwoordde zonder aarzeling: "Ach,
eigenlijk doe ik de hele week niks.
Behalve op maandag: dan doe ik
helemaal niks." Het belangrijkste
was altijd dat je als vlootgeestelijke
een vertrouwenspositie had bij
mensen die in moeilijke of kritieke
momenten je steun nodig hadden.
Dat gold voor sterfgevallen, maar
toch ook in veel andere situaties van
narigheid en verdriet. Die mensen
waren vaak niet degenen die de
toon aangaven in hun omgeving,
zaten nogal eens in de hoek waar
de klappen vielen. 'Gepasseerd' of
je huwelijk in moeilijkheden, dat
zijn niet de onderwerpen waar je
zo gauw over begint te praten met
iedereen. De beste dominee of pater
was dan ook lang niet altijd degene
die zo geweldig 'lag' bij de maten.
De pater en de dominee waren
soms maar vreemde figuren. Geen
militair en zeker geen officier.
Ze hadden niks in te brengen,
waren soms onmilitair en
natuurlijk schoten ze vaak te kort,
vielen ze nogal eens uit de toon.
Hopelijk waren ze als het nodig was
ter plekke aanwezig.
Frans van dhr Vlugt
54