Wandelen in Den Helder
"Doe je, als je de lente, de zomer
en de herfst van het leven achter
de rug hebt.
En wat je bij die wandelingen vaak
het meeste trekt, is dat deel van
de stad, waar je het grootste deel
van je jeugd hebt doorgebracht.
Voor mij was dat het stadsdeel,
begrensd door Spoorstraat,
Koningstraat, Loodsgracht en
Molengracht. Ik kwam daar wonen
in December, waarschijnlijk 1920.
Het was vlak na Sint Nicolaas en
we verhuisden in de sneeuw. Voor
mijn moeder was deze verhuizing
een hele verbetering. Het huis
waar we nu in kwamen te wonen,
had een aangebouwde keuken en
er was een gasaansluiting in.
In ons vorige huis hadden we
geen keuken en geen gas, en
bestond onze verlichting uit een
petroleumlamp. Dat gas was,
ook wat koken betreft, een hele
vooruitgang, want mijn moeder
had nu ook de beschikking
over een gaskomfoor, terwijl ze
voordien op oliestellen en het
fornuis moest koken. In de winter
was dat niet zo erg, want dan
deed het fornuis meteen dienst
als kachel, omdat het toch in de
kamer stond. Dat gaskomfoor, was
natuurlijk geen twee of vierpits,
ik denk dat die er toen nog niet
waren, maar een eenvoudig rond
éénpittertje. Als je het luxer
wilde hebben, kon je een dubbele
gaskraan nemen en een tweede
komfoor aansluiten. Het gaslicht
was in zoverre een verbetering,
datje de lamp niet meer met
olie hoefde te vullen en de pit
waar altijd een harde korst op
kwam, niet meer hoefde schoon
te maken. Maar die gaskousjes,
dat was een drama op zichzelf en
die zijn waarschijnlijk de oorzaak
geweest van het uitvinden van veel
nieuwe woorden. Verder hadden
we nu ook een klein aanrecht
met gootsteen en daarboven een
kraan. In ons vorige huis, zat de
kraan in het portaal achter de
voordeur. De wc was als vanouds
met een emmer en buiten, maar
daar stoorde niemand zich aan. Je
wist toen niet beter. Alleen was er
het voorschrift, dat het mannelijk
deel van de familie hem niet als
urinoir mocht gebruiken, want dan
was de emmer te gauw vol. Dus
de mannen deden het maar bij de
put. Je voelde er trouwens ook niet
zoveel voor om met je neus boven
de emmer te staan. Ons fornuis
De Spoorstraat
ca. TQ20
ging nu naar de keuken en in de
kamer kregen we een kachel als
verwarmingsbron. Dat vond ik niet
zo'n aanwinst, want het fornuis
brandde meer dan de kachel en
als het koud was dan moest je in
de keuken zitten. Meestal maakte
mijn moeder de kachel tijdens de
avond aan. Bij het naar bed gaan,
liet ze ze allebei uitgaan. En als je
's morgens beneden kwam, dan
barstte je van de kou. Maar in de
buurt vermaakte ik me best. Er
waren veel kinderen om mee te
spelen en dat was het belangrijkste.
En wat kon je toch fijn met elkaar
spelen. Hoepelen, tollen, hinkelen.
Zelfs touwtje springen, daar deed
je als jongen wel aan mee, al was
het alleen maar om aan het touw
te slingeren. Als je echt koord had
en het snel moest draaien, dan
zwiepte dat zo heerlijk. In spin,
de bocht gaat inKnikkeren,
dat deden we ook. Knikkers, daar
bouwden we hele kermissen om
heen. Van een oude schoenendoos,
maakte je een goktent, door er
gaten in te knippen en bij die gaten
cijfers te zetten. Een ander kon dan
knikkers winnen door in die gaten
zijn eigen knikkers te gooien. Maar
je maakte die gaten niet te groot.
Weer een ander maakte een rad van
avontuur zoals Jaap, met de koek
van de echte kermis. We hadden
zelfs twee broers in de straat, die
een zweefmolen maakten, door
een paal in de straat te zetten,
met een dwarspaal er boven op,
waaraan twee schommels hingen.
Voor een paar knikkers kon je
in de zweefmolen. Die broers, ik
zie ze zo voor me, hebben reeds
lang het aardse voor het eeuwige
48