HaverSchmidt gebruik maakt van
het Gobius-ongeval, maar daar zijn
eigen verhaal van maakt. Prachtig
zijn de situatieschetsen van Den
Helder anno 1860, de tijd dat hij
zelf pal achter de Helderse zeedijk
woonde.4) Het uitzicht over het toen
druk bevaren Marsdiep, de soms
overvolle havens. Maar vooral de
wind, die eeuwige Helderse wind'De
molen achter den vuurtoren, die al
draaide toen het hier nog maar een
visschersdorpje was, en lang dus
voordat de (vuur)toren gebouwd
werd, kan men zich niet herinneren,
ooit een dag bij gebrek aan wind te
hebben stilgestaan. En hoe vaak hij
wel, zonder een enkel lapje zeil, zich
zeiven bijna in brand gemaald heeft,
om nog te zwijgen van de wieken,
die hij heeft laten vliegen!
Ach, schrijft de predikant, 'de wind
meent het zo kwaad niet. Als ze
eenmaal aan land is dan doet hij
weinig kwaad meer, behalve des
Zondags, wanneer er heeren naar
de kerk gaan met hooge hoeden
op!' Maar op zee is de wind minder
schuldig, vooral wanneer het stormt
uit het Noordwesten, dan gaat er
wat om op de buitengronden! Daar
is menige rijke lading gebleven en
menig arm zeeman, en al zijn de
kinderen (van Gobius) nog klein,
het is geen nieuws meer voor hen
om te gaan kijken naar stukken
wrakhout die aanspoelen, en hoe er
iets op een kar vervoerd wordt naar
het drenkelingenhuisje. Anders,
er zijn mooiere begrafenissen te
zien, maar dan moet men in de
voorkamer zijn, of nog beter op de
stoep voor het huis, want wanneer
de stoet voorbijgaat, worden al de
vensterluiken in de buurt eerbiedig
gesloten. Daarom op de stoep, en
liefst op de leuning van het hek,
terwijl de treurmuziek in de verte
nadert. En achter de lijkkist komen
verscheiden rijtuigen met officieren,
tenminste als het een hooge van de
marine is die begraven wordt.'
Een hoge officier ja, of een minder
hoge die met een aantal van z'n
mannen in en door de dienst
dodelijk verongelukte. Dan waren
er ook rijtuigen en toespraken
op de eeuwenoude begraafplaats
van Huisduinen. Dan werd er
zelfs geld ingezameld voor een
indrukwekkend gedenkteken. Een
gedenkteken dat misschien het
beste omschreven kan worden als
een bronzen granaatvormige vaas
op een verhoogd vierkant omgeven
door een gietijzeren hekwerk. Uit
de vaasopening verschijnt een
(metalen) vlam, om de vaas is een
eveneens metalen stola gedrapeerd.
Op de zijkanten van de vierkanten
verhoging zijn de namen van de
slachtoffers aangegeven. Ook
wordt de oorzaak van hun tragische
dood vermeld: 'door het springen
van een kanon.' Eveneens wordt
aangegeven dat het om een ongeval
ging op het exercitievaartuig Pro
Patria. Tenslotte wordt vermeld
dat de vrienden en wapenbroeders
van de officier G.F.G. Gobius dit
gedenkteken hadden opgericht. Het
ging nadrukkelijk om Gobius, want
er is sprake van 'zijne vrienden'.
Maar men vond het blijkbaar
toch al te dwaas om de eveneens
omgekomen manschappen niet te
vermelden. En gelijk hadden ze. In
de dood is ieder gelijk.
Jan T. Bremer m.m.v. Loek Deugd
Literatuur:
1. D. Dekker. Ontwikkelingsgeschiede
nis en beschrijving der gemeente
Helder, Helder, 1875
2. Jaarboek Nederlands Patriciaat,
1953, bladz. 114 e.v.
3. F. HaverSchmidt, Bedorven, in:
Familie en kennissen, Schiedam, 4e
druk 1894, bladz. 181 e.v.
4. J.T. Bremer/P.Hovestadt, Wie nooit
aan zee gewoond heeft weet eigen
lijk niet wat of waaien is, Den Hel
der, 1999
26