Watermolentjes in de polder het Koegras
Na de aanleg in 1817 van de Koe
gras Zeedijk, de dijk oostelijk langs
het Noordhollands Kanaal, viel
de polder het Koegras definitief
droog. Het gebied tussen de Cal-
lantsogervaart en de Helderse
Linie bestrijkt dan bijna vierdui
zend hectaren, waaronder enige
honderden hectaren nollen (mid
deleeuwse lage duinen). In 1849
verkocht de Staat der Nederlanden
de polder voor fl. 689.951,00 aan
Mr. Pieter Loopuyt te Schiedam.
Hij liet met veel energie het Koe
gras ontginnen en in 1870 ston
den er 98 woningen, waaronder
54 boerderijen, woonden er 573
mensen en stond er een dorps
school. Het gebied bestond toen
voor het grootste deel uit weide
en hooilanden waar schrale vee
teelt mogelijk was; verder was er
zo'n 300 hectare land waar rogge,
haver, gerst en aardappelen ver
bouwd werden. In 1902 telde het
gebied 2498 stuks melk- en fokvee,
375 paarden en 2034 schapen. In
de jaren daarna kwam de grote
vooruitgang door het gebruik van
kunstmest, door de toepassing van
verbeterde grondbewerking met
moderner werktuigen en door de
sterk verbeterde waterbeheersing.
De landopbrengsten waren rede
lijk, de oogst ging naar de veiling,
asperges werden per trein naar
Beverwijk vervoerd en de warmoe-
zerij ging per schuit of wagen naar
de groenteveiling aan het Helderse
Koningsplein. Binnen een paar jaar
was er een dorscoöperatie, een
postkantoor, boerenleenbank, een
kaasfabriek en werd er een paar
denmarkt gehouden. Hoewel de
veeteelt dan nog steeds hoofdzaak
is en er inmiddels twee coöpera
tieve zuivelfabriekjes, de Eersteling
(1891) en de Eendracht (1900),
opgericht zijn, was de akkerbouw
vooral in de Eerste Wereldoorlog
(1914-1918) van grote betekenis.
Daarbij werd er zelfs al voorzichtig
een begin gemaakt met de bloem
bollencultuur.
Weidemolentjes
Voor de waterbeheersing werd
tot in de dertigerjaren van de
vorige eeuw gebruik gemaakt van
houten weidemolentjes, ook wel
Het bij veel Nieu-
wediepers nog
bekende watermo
lentje bij de Linie
langs de Midden
weg
aanbrengertjes genoemd. In de
polder stonden een groot aantal van
deze molentjes, ze waren eigendom
van de landeigenaar die ook voor
het onderhoud zorgde. De molens
bemaalden in de polder het water
van het grote stelsel vaarten en
sloten. Zij werden in het algemeen
gebruikt voor het onderbemalen van
het land. Dit type weidemolen had
bijna geen bediening nodig, omdat
de grote windvaan aan de achterzijde
van de draaibare kop ervoor zorgde
dat de molen altijd goed op de wind
10