twee ouderwetse steekwagentjes; van die forse, met massief ijzeren wieltjes. In een wilde bui hebben wij, jongelui, eens een steekwagentjes-race gehouden; niet wetende dat onder ons het college van burgermeester en wethouders zat te vergaderen. "Laat ons even pauzeren" zeiden ze, "met dit hevige onweer kunnen wij elkaar nauwelijks verstaan." De chef-bode heeft ons gelukkig nooit verraden. Wat overigens frappant was met die zolder, was de aanwezigheid van noodvoedsel; een groot aantal kisten met geconserveerd brood en blikken karnemelkse pap voor als de stad eventueel belegerd zou worden. Niemand heeft dit waarschijnlijk tijdens de hongerwinter geweten, want er waren maar vier mensen in het stadhuis, die van niets wisten. Degenen die wel van dat noodvoedsel hebben geprofiteerd waren de muizen. Na de oorlog kon je spreken van een ware muizenplaag op de zolder. Men heeft getracht ze te verdrijven door gebruik te maken van de zogenaamde veemkatten uit Amsterdam. Maar dat hielp niet. Daarna zijn ze op een wat minder biologische manier verdreven. Trouwens, na de muizenplaag kwam een duivenplaag. Beginnend met een paar postduiven, die waarschijnlijk door storm of anderszins de koers waren kwijtgeraakt. Ze bivakkeerden voornamelijk in de beschutte ruimten boven de voormalige binnenplaatsen en hun aantal groeide snel, ook door gezinsuitbreiding. Ik heb toen naast het speelkamertje van stadsbeiaardier Tjalling Dito een vanghokje laten bouwen en erkende duivenmelkers mochten ze dan ophalen. Later zijn er netten over de voormalige binnenplaatsen gespannen en toen was ook dat leed over. En zo gaan talloze herinneringen aan mij voorbij, te veel om op te noemen. Maar enkele merkwaardigheden uit de vele wil ik de lezer niet onthouden. Ooit hing er in de vestibule van het stadhuis een keurig bordje met als opschrift: "Zoals van zelf spreekt worden honden hier niet toegelaten!" De honden hebben zich hier altijd keurig aan gehouden. Maar op een dag stapte er heel parmantig een geit naar binnen, die goedkeurend rond kijkend de zaak aan het verkennen was en daarbij hier en daar wat dropjes rondstrooide. De bode heeft haar in afwachting van de wettige eigenaar aan een lang touw in de tuin gezet. Toen Sinterklaas zich eens aan den volke wilde vertonen vanaf het balkon van het stadhuis, liep hij heel waardig en statig de trap op. Maar halverwege bleef de hak van zijn schoen haken aan de zoom van zijn habijt en de Sint donderde van de trap af daarbij verwensingen slakend, waar een heilige absoluut niet aan mag denken. Gelukkig binnensmonds want er stonden nogal wat kinderen in de hal. Het bezoek van H.M. de koningin was natuurlijk een gebeurtenis van belang. Wat er allemaal komt kijken bij zoiets belangrijks, maar alles was piekfijn geregeld. Er kon niets mis gaan. Op weg naar de raadzaal zei de koningin, waar niemand op had gerekend, plotseling: "Wat is het warm" en op het zelfde moment liet ze de bontmantel van haar schouders glijden. Er was verder niets ernstigs gebeurd, maar de voering van haar mouw bleef haken aan een ketting om haar pols en de hele bontmantel werd binnenstebuiten getrokken. Ik had als opdracht om de grote schare foto-journalisten in toom te houden, maar ik kon het wel vergeten. Ik werd finaal onder de voet gelopen. Wat ik trouwens het meest markant vind, is de geweldige kracht van het veto-recht van de Rijksvoorlichtingsdienst. Nooit heb ik, waar dan ook, een foto van dit voorval in enige krant of tijdschrift gezien. Het is toch niet zo verwonderlijk, dat ik zo langzamerhand het stadhuis als mijn tweede woning ging zien. Dagelijks en ook vaak 's avonds aanwezig en dan ook nog na een vergadering even "napraten". Toen ik na eenenveertig jaren mijn "tijdelijke" baan verruilde voor een ambtloos bestaan ervoer ik de eerste twee drie weken als een vakantie. Maar toen ging het ineens als een flits door mij heen. Het was afgelopen; ik was alles kwijt en ik viel in een diep gat. Gelukkig had ik mijn reddingsmuseum nog. Harm Everhardus

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2005 | | pagina 6