'Memory'
Op de oproep aan onze lezers in het
Maartnummer van dit jaar om hun
herinneringen aan de paar, sterk
verwaarloosde historische panden, die
Den Helder nog rijk is voor het nage
slacht vast te leggen, heeft de redactie
slechts een reactie ontvangen. Die
komt van de hand van oud-gemeen
teambtenaar Harm Everhardus. De
titel luidt heel toepasselijk: 'Memory'.
De brand van het oude stadhuis
heeft de één wat meer emoties
bezorgd dan de ander. Gelijkertijd
kwam bij mij een schat aan herin
neringen naar boven. Toen in 1939
de mobilisatie werd afgekondigd
kwam ik als een groenling op het
stadhuis terecht. Een stadhuis dat
ik voor het eerst van mijn leven
van binnen mocht aanschouwen.
Op aanraden van mijn moeder had
ik een baan gezocht met de bedoe
ling om na het beëindigen van de
oorlog weer naar de zeevaartschool
te gaan. Overigens was mij al dui
delijk gemaakt dat de functie uitge
sproken tijdelijk zou zijn. Meteen
bij het betreden van het gebouw
imponeerde mij het inwendige.
Te beginnen de royale entree en
de hal met de monumentale trap
naar boven en bovenal de tegel
wanden en vooral niet te vergeten
de prachtige gebrandschilderde
ramen, allen met allegorische voor
stellingen, waarvan ik steeds het
idee heb gehad dat ene Levi Pink
hofeen aandeel in het ontwerp
heeft gehad.
Vooral de twee pittoreske
binnenplaatsen waar om heen
haast volledig symmetrisch de
Het gemeentehuis
(bron: Rens Schendelaar, "Den Heider in de
Tweede Wereldoorlog", p. 89).
diverse ruimten (althans op de
begane grond) waren gelegen.
Aanvankelijk, als een kat in een
vreemd pakhuis, moest ik wel even
wennen; zó van de schoolbanken,
zó een ambtenarenbestaan.
Wetend, dat het gebouw voorheen
een weeshuis was geweest, vroeg
ik heel argeloos wat de ruimte
waar wij ons bevonden vroeger
voor bestemming had gehad. Het
antwoord kwam prompt: "Dit was
de meisjesslaapzaal, kijk dus maar
uit!".
Wat mij verder nog imponeerde,
althans gelijkvloers, was de
enorme kluis, waarin naast oude
bevolkingsregisters ook de registers
van de burgerlijke stand waren
opgeslagen. Maar die kluis diende
ook als een soort rechtszaal. Als
je iets uitgevreten had, of een
stommiteit had begaan, werd
je daar streng tot zeer streng
toegesproken buiten het gehoor van
nieuwsgierige collega's, die dus niet
konden meegenieten.
Wat mij, toen ik eenmaal
ingeburgerd was, het meest
imponeerde was de enorme zolder,
het enige waaraan je kon zien dat
het in feite om een oud gebouw
ging. Deze, vaak halfdonkere
zolder, bestond uit verschillende
niveaus. Het grootste deel had
een ouderwetse plankenvloer en
de hoger gelegen gedeelten waren
niet bevloerd. Daar liep slechts
een smalle plank over met aan
weerszijden donkere spelonkachtige
ruimten die eindigden in de
plafonds van de ondergelegen
ruimten zoals de raadzaal en de
trouwzaal.
Van die donkere ruimten is
overigens tijdens de oorlog
dankbaar gebruik gemaakt. Talloze
zaken die de Duitse bezetter niet
mocht zien waren daar weggestopt,
zoals o.a. de religieuze attributen
van de joodse synagoge. Dat
hadden de NSB burgemeester
Frinking en zijn twee trawanten
eens moeten weten. Zo vlak boven
hun hoofd. Buiten de attributen,
die je zo al op een zolder aantreft
als bijvoorbeeld de verslagen van
de Eerste en Tweede Kamer van
de Staten-Generaal, verouderde
wetboeken van de uitgever
Schuurman en Jordens en zelfs,
hoe ze daar kwamen weet ik niet,
9i