Een stervend beroep
Helderse alikruiken-visserij
Daar waar de vloedgolven de Hel
derse zeedijk beuken, leven kleine
huisjesslakken in allerhande kleu
ren. Hun huisjes zijn ruw en stevig,
zodat ze tegen een stootje kunnen.
Als het water valt, kruipen ze tus
sen de stenen en sluiten de deur
met een stevig plaatje af, zodat ze
niet uit kunnen drogen. Dit is de
ruwe alikruik, waar de alikruiken
visser zijn neus voor optrekt.
Daar tussen de stenen van de oude
oesterput leven ook andere ali
kruiken, welke daar bij hoog water
de algen van de stenen grazen. Ze
zijn geel van kleur en hun huisjes
zijn plat. Dat zijn de stompe alikrui
ken. De vissers laten ook hen met
rust, want ze zijn ook te klein.
Daar achter komt de zeesla-
vlakte. Tussen die zeesla leven de
gewone alikruiken. Dat is de soort,
welke de alikruikenvisser hebben
wil. Maar toch die alikruiken, welke
tussen de zeesla leven bevallen
hem niet. Ze kruipen veel te diep in
hun huisjes terug. Ze zijn mager,
want de vloed brengt maar een
paar uur water, zodat de tijd om
te grazen te kort is. Daar achter de
mosselenbollen leeft dezelfde soort,
maar deze is beter, dus die moeten
ze hebben. Er is weer een r in de
maand, zodat de alikruiken weer
gevist kunnen worden.
Kees de Boer had zijn spullen de
vorige avond nog in orde gemaakt.
Een klein harkje, zelf gemaakt
van hout en met grote spijkers als
tanden. Bovendien een netje om de
kruikels in te harken en een mand.
Zo roeide hij toen de eb begon te
lopen de Helderse haven uit, langs
de Kolenplaat tot aan het Nieuwe
werk. Daar aan de overkant van
de geul moesten volgens Kees de
grootste alikruiken zitten.
Toen hij daarheen roeide vloog
er een grote troep roestrode vogels
op en zette koers naar een andere
plaat. Het waren rose grutto's, ver
want aan onze gewone grutto. Ze
broeden in het hoge Noorden en
zijn nu weer op de trek naar het
Zuiden. Het aantal strandlopertjes
vermeerdert nu bij de dag, evenals
bontbek en strandpluviertjes en
overal hoor je het te-piet van de
honderden scholeksters. Het zal
zolang wel niet meer duren of de
rotganzen zullen er weer zijn, al is
het dan niet in zo grote aantallen als
we vroeger gewend waren.
De toppen van de mosselen-
bollen begonnen reeds bloot te
vallen. Het bootje koerste daarheen.
Kees stapte uit om eens te kijken.
Het bootje ging voor anker. Het
harkje en het net nam hij alvast
mee. Op de drooggevallen toppen
valt het niet mee, ze zijn daar te
klein. Zo waadde hij verder naar
dieper gelegen plaatsen. Daar
worden de kruikels groter doch ze
zijn er maar dun vertegenwoordigd.
Kees sleepte het net over de
mosselen, maar de vangst viel niet
mee; toch ging hij daar een poosje
mee voort, tot er meer water weg
was.
Meer bootjes kwamen er de
haven uit en allen verspreidden zich
over het wad. Enkelen gingen heel
naar de Kooy-hoelc, anderen namen
de Lange-dam en weer anderen
visten langs het schor waar de ali
kruiken wel dik zitten, maar niet
groot zijn.
De vangst op de mosselenbol
leverde ook maar weinig op.
Kees had een half zakje bij elkaar
geschraapt, waarvan het grootste
deel nog lege mosselschalen was.
Toen er meer water weg was, ging
hij verder op inspectie. Kees stak
zijn oud zwartgebrande kalken
pijpje gevuld met BZK eens aan en
waadde met het mandje en een paar
zakken een kant heen.
Hij kwam op een plaats waar hier
en daar nog een klein dotje zeegras
groeide en achter die dotjes liggen
hoopjes mosselen bezet met dikke
alikruiken. Handig wipte hij met
het harkje de mosselen opzij en
harkte de kruikels in 't netje. Het
duurde niet lang het netje was
vol met dikke alikruiken. Daarna
ledigde hij het net in de mand. Zo
waadde hij steeds verder.
Het water ebde weg en meer
land kwam bloot. Het "waterschap"
veranderde geheel en al in een
landschap. Na een half uurtje had hij
zijn eerste zakje vol. Toen moest
hij naar het bootje, dat anders
droog kwam te liggen. Het ankertje
trok hij op en duwde het bootje
over het slik in de richting van de
stroomgeul. Bij de stroomgeul legde
hij het ankertje uit. Daar waar het
bootje lag was de geul niet diep.
Maar even verder was het water
donkerder, het moest er dus dieper
zijn. Kees ging daar even kijken.
Wat was dat daar in de diepte?
Hij waadde er heen. Zijn laarzen
liepen over. Het water stroomde
naar binnen. Hij had er geen erg
in, want daar in de diepte lag het
vol met alikruiken, zomaar voor het
opscheppen. Hij waadde zo snel
mogelijk terug om zijn gereedschap
op te halen.
Terug sleepte hij de zak
alikruiken achter zich aan en onder
de andere arm had hij de mand
waarin het harkje en het netje lagen.
Vijf minuten later stond hij
tot aan zijn knieën in het water
en baggerde de alikruiken uit de
slenk van de geul. Het was een
goudmijntje gelijk. Hij werkte
als een paard. Toen de zakken