vol waren gooide hij ze los in
de boot. Eindelijk was de slenk
leeg gebaggerd en de boot was
bedenkelijk vol toen hij er ook nog
in ging zitten.
Moe van het werk zat hij daar en
stak zijn benen omhoog, zodat het
water uit zijn laarzen kon lopen.
Toen gingen de laarzen uit, de
kousen werden uitgewrongen en
toen dat alles klaar was ging de
pijp weer in de brand. De vloed
kwam al weer door en Kees lichtte
het ankertje en voorzichtig duwde
hij met de riem de boot het geultje
uit. Het was goed dat er geen wind
stond, anders kon het nog wel eens
verkeerd afgelopen zijn. Toen Kees
de geul uit was, ging hij zitten en
roeide zo tegen de stroom in naar
de haven.
De andere bootjes gingen ook
weg, en allen roeiden nu weer naar
de haven terug. Eindelijk was Kees
er. Hij meerde zijn bootje naast een
botter. Hij haalde een grote zeef,
waarvan de bodem uit fijn gaas be
stond en zeefde de alikruiken. Alles
wat er niet in hoorde werd eruit
gezeefd. Vervolgens zocht hij de
zeesterren en de krabbetjes eruit en
de schone alikruiken werden in een
zak van de handelaar gestort.
Toen alle alikruiken schoon
waren, roeide hij met het vrachtje
naar de handelaar.
Deze bekeek de alikruiken en
gaf er een flinke prijs voor. De
alikruiken werden in een ton
nagemeten en gingen in grove
zakken, waarna ze op de stenen
langs de haven kwamen te liggen,
zodat elke dag de vloed erover heen
kon spoelen. Elke dag ging hij de
zakken na en keerde ze om, totdat
ze verzonden moesten worden.
Toen de alikruiken afgemeten
waren was er geld bij de vis. Kees
had zestig gulden verdiend. Niet
alle dagen is hij zo gelukkig. Maar
het kruikelen levert altijd nog een
daggeld op.
Het zeegras is verdwenen en zo
langzamerhand verdwijnen ook. de
alikruiken en de alikruikenvissers.
Gerrit de Beurs
Uit: De Speelwagen, 8e jaargang
!953,p.298.
36