nassia, daar bloeide het menie-rode
duizend-guldenkruid, het ogen
troost en het wintergroen.
Overal doken de aardige orchidee
tjes op, zoals de vroege paarse har-
lekijnorchis op het lage grasland.
In de Meimaand bloeide daar de
Meiorchis en in de rietwildernis de
stevige paarse rietorchis. In de natte
wilgenbosjes bloeiden de bruine
wespenorchis en de muggenorchis.
In het moeras bloeiden honderden
witte nachtorchideetjes en wasgele
sturmia's.
Er werden steeds meer huizen
gebouwd en meer windmo
lentjes om het overtollige water te
lozen. Andere vogels kwamen met
de mensen mee, waaronder de
mus, de kwikstaart en de gierzwa
luw. De boeren- en huiszwaluws
bouwden hun nestjes in de schuren
en stallen.
Zwinnen werden er gedempt en
nollen afgegraven; maar toch bleef
het Buitenveld of het Koegras
een magere polder. Hier en daar
bestond de vegetatie nog uit katjes
doorn (stalkruid) en gele ratelaars.
Bosjes werden er gezaaid en moe
rasjes ontwaterd.
Met de boerderijen kwamen de
kaasfabriekjes en s morgens vroeg
ratelden de melkwagens geladen
met blauwe melkvaten naar de
fabriekjes.
Bom, de oude postbode, die met de
polsstok op zijn schouders dwars-
velds de boerderijen afging en daar
de gast was van boer en werkman,
kwam niet meer. Een andere post
in uniform kwam op geregelder
tijden.
Onderweg naar de stad kwam Kees
Vader de tuigenmaker Snijders
tegen. Deze tippelde met hem op,
zijn koffer aan de wandelstok over
zijn schouder. Bij elke boer vond
hij wel een karweitje. Sneekes
kwam hij tegen, die met een krielt
(grote mand) op zijn rug van Het
Zand afkwam tippelen en de land
en tuinbouwzaden zo aan de man
bracht. Smit, de schoenmaker, met
zijn witkapkar en Nat de winkelier;
de visboer met zijn hondekar en de
fouragehandelaar met zijn boeren
wagen passeerden hem.
Zaterdags en Zondags reden de
boeren met brikken, jachtwagens,
bug's en tilbury's naar Den Helder
om daar Zaterdags hun inkopen te
gaan doen en om Zondags ter kerk
te gaan.
De kunstmest kwam, welke de
polder met een sprong vooruit
bracht. De gewassen werden beter.
Er werd meer vee op minder land
gehouden. Meer zwinnen werden
er gedempt en nollen afgegraven.
De oorspronkelijke flora verdween
meer en meer. De orchideetjes, de
ratelaars en de katjesdoorn, die de
weilanden sierden, vond men nu
alleen nog langs de wegbermen.
Met de zwinnen verdwenen de vis-
otters en met de nollen de konijnen
en de bergeenden. De laatste mei
doorns verdwenen langs de wegen.
Er kwamen mensen uit andere stre
ken. Er kwam een overwegwachter
uit de bollenstreek: Jan Neijens. Hij
had zijn bollenkraam meegenomen
en voor het eerst bloeiden in 't
Koegras de tulpen, zoals de soorten
Keizerskroon, Duc van Toll, Proser-
pine.
Enkele jaren daarna kwam er een
groter bedrijf, van Guldenmond
uit Lisse. Het bleek, dat de grond
hier bijzonder geschikt was voor de
bollencultuur en weldra kwamen
er meer kwekers om land te kopen.
De prijzen van het land verdub
belden. Hier en daar verrees een
bollenschuur. Met de komst van
de bollencultuur werden de laatste
plooien uit het landschap gestre
ken. De resten van de Zanddijk, die
op last van de Staten van Holland
in het jaar 1610 werd aangelegd en
waaraan 't Koegras zijn ontstaan
te danken had, werden gevlakt en
het te laag gelegen land werd opge
hoogd.
Ondanks de bollen-rage dorst men
het aan om een grote zuivelfabriek
bij het Julianadorp te bouwen,
waardoor de kleine kaasfabriekjes
verdwenen. De molentjes, welke
de polder droog hielden, werden
gesloopt en door motoren ver
vangen. De molen aan De Kooij
verdween, waardoor de buurt zeer
verarmde.
De Afsluitdijk kwam gereed. Het
water in de vaarten werd daardoor
nog meer ontzilt. Cas Rustenmeijer,
de visserman, ving daar nog bot en
strandkrabben in zijn fuiken. De
nieuwe visserman vangt baars, bra
sem en blei. Ook dat ontzilte water
betekende weer een vooruitgang en
zo werd het Buitenveld of Koegras
een welvarende polder, maar waar
geen spoor van romantiek overge
bleven is.
Gerrit de Beurs
Uit; De Speelwagen, 9e jaargang
1954, pp. 83-88.
15