van schorrekruid en zeekraal zich
fel af.
Daar wemelde het van de vogels
van grote krijsende zilvermeeuwen
en kokmeeuwen. Daartussendoor
klonk de melodieuze roep van de
wulpen.
In de door de zee achtergelaten
plassen visten de kluten. Met hun
lange poten waadden ze door de
ondiepe plassen en zochten met
hun lange naar boven gebogen sna
vels langs de bodem.
Grote witte vogels spiraalden lang
zaam boven de plas naar beneden
en landden daar een voor een.
Voorzichtig waadden ze in de plas
en zochten met hun lepelvormige
lange zwarte snavel al heen en weer
zwaaiend de bodem af. Langs de
rand van de zilte plassen renden de
strand- en bontbek-pluviertjes.
Piet Vader kende dat gedoe al jaren.
Elke maand van het jaar veranderde
dat beeld. Er kwamen andere soor
ten bij en er trokken er weer weg.
Als de herfst kwam, zag hij honder
den smienten, talingen, slobeen
den, toppers en kuifeenden komen.
Pijlstaarten, brilduikers en zaagbek-
ken bevolkten de plassen.
De ganzen zag en hoorde hij
komen, riet-, kol- en grauwe gan
zen, rot- en brandgansjes. Menig
een had hij daar buitgemaakt. Daar
op dat grazige veld kwamen in de
nazomer soms honderden goudplu
vieren. Dan kwam hij daar met zijn
slagnet en zijn primitief opgezette
goudpluvieren. Vloog er een grote
klucht over, hij floot de klucht na.
De klucht keerde, kwam terug en
snorde laag over het net. Weer floot
hij en weer kwam de klucht en
streek neer bij het net, bij de opge
zette pluvieren. Een ruk aan het
touw. Het net sloeg toe. Dan kwam
hij te voorschijn en doodde ze snel.
Als het voorjaar kwam, zag hij de
ganzen en eenden weer gaan. Daar
voor in de plaats kwamen de door
trekkers. Groenpoot- en zwarte rui
ters, regenwulpen en oeverlopers.
Honderden scholeksters verbleven
daar dan. Hij zag hoe de prachtige
bergeenden de konijnenholen opzoch
ten om daarin te nestelen.
Opeens klonk er een schelle fluit
toon uit het zwin achter hem. Hij
richtte zich op en luisterde. Hij wist
het. Het waren otters, die daar hun
bruiloft vierden.
Langzaam sjokten de paarden voort,
naar huis toe.
Jaren gingen voorbij. Piet Vader was
niet meer. Zijn zoon Kees had een
klein boerderijtje en trok een paar
maal per week met boter, kaas en
eieren naar Den Helder. Er was veel
veranderd in die jaren. Het
buurtje De Kooy van verre te zien
door de houtzaagmolen van Win
der, was niet meer het enige dorpje.
Loopuitsdorp was gesticht. Er waren
een kerkje en een school. Bij de
geboorte van onze Koningin werd
het dorp naar haar genoemd, dus
werd het Julianadorp. De vogels van
de zilte plassen waren zo langza
merhand verdwenen.
De kluten, de strandlopertjes en
strandpluvieren leven nu achter de
dijk op de schorren. De zilte gewas
sen als schorrekruid, zeekraal, obi-
one en zeepostelein zijn verdrongen
door andere gewassen. De zwinnen
werden minder brak en ook daarin
kwam een andere vegetatie. Langs
hun boorden wist de zeeaster of
zulte zich nog te handhaven.
In de natte bosjes pronkten nu de
prachtige witte bloemen van de par-
Een jaagpad aan de Achtergracht zuidzijde (later Keizersgracht), rechts de Spoorgracht (tgoy).
14