en de kant van Willem van Oranje. Het ongunstige verloop van de oorlog was voor hem en de stadsbe sturen na 1578 reden om de stads- defensie kritisch tegen het licht te houden. In zijn Arte della guerra (1521) had de Italiaan Macchiavelli onder meer beweerd dat huurlingen per definitie onbetrouwbaar zijn en dat een staat om die reden moet beschikken over een volksmilitie. Oranje heeft dit boek zelf bestu deerd, of is via zijn oudste broer Jan met deze opvatting in aanraking gekomen. Immers, Jan "de Oude" van Nassau, werkte al sinds 1572 aan een volksmilitie in Gelre, zijn eigen graafschap. Misschien was hij het die tijdens de besprekin gen, voorafgaand aan de Unie van Utrecht (23-01-1579), aandrong op de vorming van een volksmilitie.5 In Artikel VIII van het unieverdrag staat namelijk:"Ende ten eynde men tallen tyden sal moegen geassisteert wezen van de inwoenders van de Landen, sullen dlngestetenen van elcke van deze geunieerden Provin ciën binnen de tijt van een maendt naer date van desen gemonstert ende opgescreven worden, te weten diegheene die sijn tusschen acht tien ende tzestich jaeren".6 De reorganisatie van de schutte rijen in die tijd is wel in verband gebracht met dit artikel, hoewel een direct verband niet kan worden aangetoond. Omdat het niet werd gevolgd door een concreet uitvoe ringsbesluit, bleef de praktische betekenis gering. Er is in die tijd dan ook nooit een volksmilitie, of volksleger van de grond gekomen.7 Hoe het ook zij, het bezoek van Willem van Oranje aan Amster dam in maart 1580 leidde op zijn aandringen tot een besluit van de vroedschap om de stad te verdelen in "twaelff wycken onder twaelff Capiteynen en Vendelen". Alle weerbare mannen werden opge tekend en in september was de vorming van de nieuwe burgerven dels voltooid. Naast de drie oude schuttersgilden kon Amsterdam nu beschikken over elf burgervendels, of compagnieën, ieder genoemd naar de kleur van hun vaandel. Een aantal vendels vormde samen een afdeling die over een eigen doelengebouw beschikte. De tra ditionele schuttersgilden konden gemakkelijk in de nieuwe organi satie opgaan. De schutters werden, net als de burgerwacht, belast met de dag- en de nachtwacht, maar bleven wel als aparte groep, met eigen privileges, herkenbaar Die 'status aparte' heeft echter niet lang geduurd. Omstreeks 1588 waren de schutterijen overal vol ledig opgegaan in de burgerwacht, die ook schutterij werd genoemd. Alle weerbare mannen "tusschen acht tien ende tzestich" maakten daar voortaan deel van uit. De nieuwe organisatie nam alle militaire ver plichtingen van de schutterijen over. Die bleven voortbestaan als gezelligheidsverenigingen voor de gegoede burgerij en kregen een zuiver sociale functie.8 De schutterij/burgerwacht kreeg op aandringen van de Staten van Holland een militaire organisatie. De tot regimenten samengevoegde vendels of compagnieën werden onderverdeeld in kor poraalschappen, die op hun beurt in rotten. Ze kregen een hië rarchisch opgebouwd officierskorps, waar van de voornaamste leden de Krijgsraad vormden, die verga derde over "alles wat tot gemeene best, tot bewaringe en defensie van de Stad en Bur- gerye nodig is". Binnen de leiding werd duidelijk onder scheid gemaakt tussen hoofd- en onderoffi- Voetvolk uit het begin van de Tachtigjarige Oorlog: musketier. eieren, ook wel officieren en bevel hebbers genoemd. Aan het hoofd van een vendel stond de 'Collonel' (kolonel). In de stad was dat soms één van de burgemeesters, op het platteland de baljuw of de schout. De overige officieren waren de kapiteins, (sous)luitenants en vaan drigs. Daaronder stonden de ser geanten, korporaals en rotmeesters, de bevelhebbers dus. Die voerden in naam van de officieren het bevel over een groep schutters. De korpo raals hadden het minst aantrekkelij ke baantje, ingeklemd als ze zaten tussen de praktische eisen van alledag, de wensen van de gewone schutters en de officiële, in schut- tersordonnanties en Krijgsraden vastgestelde, regels. In alles waren ze ondergeschikt aan de officieren. Het sergeantschap was aantrekkelij ker. De sergeant had het bevel over een deel van het vendel en mocht als onderscheidingsteken een hel lebaard voeren. Elk vendel had een eigen tamboer.9 De traditionele schutters kwa men uit de gegoede burgerij van kleine kooplieden, winkeliers en ambachtslieden. Die konden, en moesten dan ook, zelf hun wapen- Tro patria pugrtatis, armis ho/temep 1 Cfficio Jvngor Jêdvlus -v/<p II

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2004 | | pagina 13