Uit: 89 De sloepenmakerij en annexen, waarbij o.a. een gebouwtje waar men hout 'kookte' (in heet water in de vorm zetten), niet meer direct onder chef-Arsenaal, doch al jaren onder scheepsbouw, wat niet hin derde dat de baas van de sloepen makers, L[een] den Hartog, zich daar zo min mogelijk van aantrok. Hier werden ook nieuwe sloepen gebouwd tot en met motorsloepen en motorvletten. De grotere interes se voor het sloepzeilen, die na de Eerste Wereldoorlog was herleefd, leidde er toe dat de op den duur blijkbaar te veel vereenvoudigde en goedkopere vorm werd herzien en o.a. gewerkt werd naar door het la boratorium te Delft (waar de oud marine ingenieur Troost jarenlang de leiding had) goedgekeurde mo dellen. Het succes, waarin Den Hartog en zijn mensen in meeleef den, bleef niet uit. Het werd overi gens gezegd dat er een oud stel te keningen was gevonden nog uit de 'zeiltijd', waarop een rompvorm was aangegeven, die werkelijk na genoeg overeenkwam met de nu in de sleeptank beproefde. De zeilma kerij onder baas Leen en de takel zolder onder de hoogbootsman wa ren op de bovenverdieping van het arsenaalsgebouw. De zeilmakerij, waar sedert jaren geen grote zeilen meer gemaakt werden, was zo ty pisch voor dit werfmengsel van zeer oud en heel nieuw gereed schap, dat precies zo in De Ruyters tijd was gebruikt naast hypermo derne werktuigen als een electri- sche snijmachine, waarop met be hulp van een 'aap' uit linnen de jas panden bij tien tegelijk werden ge sneden bestemd voor onze olie- goed-fabricage. In die dagen was het oliegoed (waterdichte jassen en broeken) van de Rijkswerf zeer ge wild en de fabricage min of meer een monopolie, omdat er Chinese houtolie bij werd gebruikt, waar door zelfontbranding kon ontstaan bij het drogen. Dat was de particu lieren wat te gevaarlijk, of om de voorzorgen die genomen moesten worden te duur (eenmaal droog was het goed niet meer gevaarlijk). Men maakte natuurlijk sloepzeilen en het laatste soort 'groot werk' was b.v. de campagnetenten voor de pantserschepen en kruisers. Dat leek weer eens op het maken van iets als een grootzeil voor een fre gat. Ook werden er nog vlaggen ge maakt en hersteld. Annex was een vlaggen-verhuurderij, die anders dan de zeilmakerij zélf onder Arse naal stond. Die, meest opgelapte, vlaggen werden verhuurd voor ver sieringen en ook uitgeleend aan de schepen bij feesten en 'at home' en zo, waardoor de oude vlaggen soms nog een hele wereldreis maakten. Het verstrekken was niet zo'n kunst, maar het terugkrijgen was moeilijker, zoals steeds weer bleek. De particuliere verhuurderijen za gen het ongaarne, dat het Rijk er aan verdiende. Natie-vlaggen moch ten niet gebruikt worden; men zou er n.1. op kunnen gaan zitten, of de een boven de andere laten waaien en dat gaf klachten bij het ministe rie. Ook vlaggen voor de Koninklij ke Familie werden daar gemaakt, waar bij de kleuren enz. door de schildersbaas juist werden aange bracht. Hierbij is zelfs in die dagen nog overleg geweest met de Chef van het Mil. Huis van de koningin; er was n.1. een onderscheidingsvlag niet geheel juist. Het vlaggendoek (een zeer moeilijk artikel) werd in de open lucht in weer en wind be proefd en, van bezoekers moet je het maar hebben, een krantenman, die de werf bezocht had, schreef over "in de groezelige gracht lagen de torpedo's (sic) te roesten, scheef tegen elkaar hangend als wegge worpen speelgoedbootjes. Aan de kale masten oude vodden en flar den van de Nederlandse vlag, schande voor de natie nu enz. enz. De man had de proef-vlaggen gezien (nooit rood-wit-blauw, want altijd één kleur) op de in conserva tie liggende Z-boten, waar ik reeds over sprak. Op de takelzolder was er natuurlijk ook zelden groot werk meer. Men had er een verzameling van ver schillende werkstukken van touw, staal- en koperdraad, waarvan ver schillende nooit meer gemaakt zou den worden. Het 'pièce de résistan- ce' was hier een gijn [sterke takel] met zóveel schijven, dat men het hele gebouw er mee uiteen zou kunnen trekken. Beneden was de trekbank voor het keuren van touw en de voorraad manilla sleeptrossen, te gebruiken bij scheepsrampen. Het merkwaar dige daarvan was, dat om steeds niet-verlegen trossen te hebben, jaarlijks de oudste werden verkocht aan een bergingsmaatschappij. De takelaars en een deel der 'werfsjou- wers' waren als het ware de matro zen van de werf, die onder de hoog bootsman het havenwerk verricht ten. Ook vormden zij de beman ning van MTD-motorschepen, die geen vast personeel hadden. Hier mede is natuurlijk de beschrijving van alles wat onder Arsenaal hoor de, of daarmee gelieerd was, niet volledig, doch wij kunnen het er mee doen. A.G. Vromans (kapitein ter zee b.d.), "Arsenaal, indrukken van de Rijkswerf Willemsoord uit de jaren 1936 - 1937" (Amstelveen 1970), pp. 48-52. N.B. Het manuscript is aanwezig op het Instituut voor Maritieme Historie van de Koninklijke Marine te Den Haag en bevindt zich in de 'Collectie Vromans' (met dank aan M.A. van Alphen). In de tekst zijn i.v.m. de leesbaar heid enkele, kleine correcties aan gebracht. De foto's bij het artikel maken geen deel uit van het oorspronkelijke script.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2004 | | pagina 7