stokers. Voor Arsenaal was nu de
kunst (net als bij de particuliere ko-
lenleveranciers, waar de schepen
meest in het buitenland kennis mee
maakten), ook het fijne gruis en de
oudste, wat verweerde partijtjes weg
te krijgen: de chefs van de machine
kamer wilden natuurlijk luttel 'bon
ken' en tè volle manden (die steek
proefsgewijs gewogen werden) om
aan hun trekken te komen. Het
spande er soms om en de 'bewaar
der' van de kolen had het wel eens
moeilijk. Natte kolen zijn zwaarder
en natmaken van de hopen die bui
ten lagen om het verstuiven tegen te
gaan was meteen een middel tegen
tekorten.
Dat kolen laden nam bij een 'groot'
schip soms een hele werkdag in be
slag en het werd dan een niet te be
schrijven vuile boel aan boord, zo
wel boven- als benedendeks. Om de
moed er in te houden werd er een
pierement (een draaiorgel) afge
huurd, welks beperkt 'boeken'-re-
pertoire steeds maar weer van vo
ren af aan begonnen werd. En het
larmoyante gezeur van "De mooie
molen" werd vele malen over de
werf uitgewaaid. Niet artistieker
was het ook veel gezongen (bij
aardappelschillen en zo) "Kees laat
je scheren, Je Pot En Je Kwassie
Staan Op Je Kassie (de hoofdlet
ters duiden aan, dat de melodie elk
woord van het volgende deed schei
den). Een daverend succes had eens
het lied dat begon met: "Heb meelij
Jet, is er dan geen plaats meer in
bed?", de verdere tekst wist, geloof
ik, niemand. Maar! Het geviel dat
de eerste officier een vrouw had die
"Jet" heette bij verkorting en omdat
deze dame, laat ik maar zeggen
'zelfbewust', zich nogal eens aan
boord vertoonde, wist men 'vooruit'
de naam via de oppassers, enz. En
zo kwam het fraaie lied op het be
wuste schip op de zwarte lijst, alsof
het iets kwalijks was, als het Bonds
lied, of de Internationale. De orgel
draaier deed voor een gulden een
wonder en 'vergiste' zich telkens en
zette het verkeerde boek op en de
eerste maten over 'Jet' waren er al
uit voor hij onder grote hilariteit
van de zwarte bende abrupt stopte.
Nabij de lange rij kolenloodsen was
een trafiekje van Arsenaal, waar wij
zelf vullingen voor snelbrandblus-
toestellen maakten. Daarbij werden
zoethoutpoeder en enkele chemica
liën verwerkt, die voorzorgsmaatre
gelen nodig maakten voor de werk
lui. Opvallend was hoe ook hier,
waarschijnlijk als gevolg van een
zekere valse schaamte of gemak
zucht, die nagelaten werden wan
neer er niet streng op gelet werd.
De producten waren uitstekend en
tot verdriet van de reizigers van par
ticuliere firma's spoten ónze vullin
gen de meetkist eerder en beter vol
dan die welke aangeboden werden.
Dat reizigers hun eigen waren niet
altijd kennen, bleek toen een van
hen zeer onhandig zich zelf onder
schuim zette; iets voor een slap
stick-scène voor een Laurel en Har-
dy-film, die toen en vogue kwam.
Laten wij nu naar de andere kant
van de werf gaan, waar bij het To
rentje (toen magazijn voor vet en
olie; vandaag het Marine Museum)
de sloepenmakerij en de sloepen-
loodsen lagen aan de Hoofdgracht.
Van de gracht af zeer kenbaar aan
de grote deuren, waarboven toen
een soort tympaan met een 'zon'
met wit-zwart-stralen.
de sloepenloodsen met op de voorgrond de 'Koningssloep' (fotarchief Maarten Bakker)
88