Toespraak van Jan T. Bremer bij de presentatie
van zijn boek 'Vissers aan het Marsdiep'
Of 't ooit helemaal goed komt tus
sen mij en de visserij weet ik niet.
Het begon al fout bij m'n geboorte
in de bloedwarme zomer van '32,
het armoejaar 1932 toen de econo
mische crisis, die drie jaar eerder
begonnen was, z'n dieptepunt be
reikte. Een rampjaar voor de Hel-
derse haringtrekkers en de Wierin-
ger wiervissers, want de Zuiderzee
werd afgesloten.
'De Afsluitdijk voltooid, de visserman
berooid'
Sinds mensenheugenis was de ha
ring en de ansjovis elk voorjaar
weer het Marsdiep binnengetrok
ken op weg naar de eeuwenoude
paaiplaatsen in deze oude binnen
zee. Elk voorjaar weer werden de
enorme scholen vis met vreugde
begroet: er kon weer ruimschoots
gevangen worden en de in de win
ter ontstane schulden konden wor
den betaald.
Nu was dat over, voorgoed voorbij.
Eeuwenlang hadden ze wier ge
oogst, voor de dijk ontzilt, ge
droogd, geperst. En paling, alikrui
ken, garnalen verdwenen óók.
Van dit alles heeft een boreling
géén weet.
Oók niet als-ie pal achter de dijk ge
boren is aan de Keizersgracht even
voorbij de Nieuwe kerk bij de oude
Werfpoort. Wél heeft een boreling
denk ik wéét van het ruisen van de
bomen langs de gracht en van het
vredig gorgelen van het tussen de
bazaltblokken aan de oude dijkvoet
teruglopende water.
Wél van de zilte geur van het zee
water, van teer en taan en vis. Want
niets grift zich zo diep in het ge
heugen als een geur. En als ik het
tóen al niet geroken heb, dan toch
een paar jaar later toen we verhuisd
waren naar de Buitenhaven even
voorbij de nu ook al weer verdwe
nen Atjehloods. Daar lagen de klei
ne houten botters die meestal nog
alléén op het zeiltje waren binnen
gekomen. Rijen dik lagen ze er
vaak tegen de houten steigers,
bruin en zwart en verveloos. De zei
len om de mast. De wind door de
drogende netten. Het vloedwater
maakt klokgeluiden onder de stei
gerplanken.
Een meeuw die krijsend opvliegt
van een rondkoppige meerpaal.
Vissers in Urker klederdracht die
rieten manden met schol en schar,
kabeljauw en poon tegen de met
grind bedekte havendijk opsjouwen
richting visafslag.
Soms was er een knorhaan voor je,
een zeepaardje of een ander bijzon
der visje. Daar kon je dan mee naar
het Zoölogisch Station even voorbij
de werfjes van 'houten' en 'ijzeren'
Visser. Ome Klaas Visser was de
baas van de houten botterwerf, z'n
broer, ome Willem, van de ijzeren
kotters. Als je mazzel had kreeg je
een cent voor die knorhaan, dan
ging je op een draf terug naar de
kantine van de afslag.
De geur van vis, teer en taan
Achter het dubbel woonhuisje waar
Gerard Bot en Pietje Plooy woonden,
stond nog een oude taanketel met
een hoge, zwart geteerde, ernaast.
Die ketel werd nog wel 's gebruikt
door ouwe Maarten Bakker, dat was
mooi hoor: netten op een handkar, in
de ketel, dan omhoog, vervolgens
gingen die netten over het hekkie
langs het gele klinkerpaadje.
Wie het bedacht heeft weet ik echt
niet meer, maar op een dag vonden
we, m'n broertje en ik, die netten
zo akelig leeg.
Geheel vrij naar het evangelie van
Lukas waar sprake is van een zó
grote menigte van vissen dat het
net begon te scheuren, hebben we
bij gebrek aan kabeljauwen - ook
toen al! - de netten met gele steen
tjes uit 't klinkerpaadje gevuld, tot
dat ja, totdat de netten begonnen te
scheuren. En toen kwam ouwe
Maarten van de havendijk af. Man,
man, wat ging dié te keer...
Ik dacht dat-ie ons hartstikke dood
zou slaan. Maar even onverwachts
als-ie gekomen was verdween-ie
weer met de onheilspellende mede
deling dat-ie de politie zou bellen.
Dat heeft-ie inderdaad gedaan -
waarschijnlijk in de afslag - en
toen is-ie óók nog bij ons thuis
langs geweest. M'n vader comman
deerde ons vóór het huis te gaan
wachten op de motorbrik, met de
dreigende mededeling: dan kunnen
jullie zó mee met koning Boko. Ko
ning Bóko - we hadden toch een
koningin? Die brik is inderdaad ge
weest - daar hadden ze toen nog
tijd voor - maar Boko was er niet
bij. Pas jaren later zou ik begrijpen
dat een van de martiale figuren van
de Helderse Hermandad de bij
naam koning Boko had, naar een
stripfiguur in het Handelsblad.
Tegenover de Atjehloods en de vis
afslag lagen de botters. Kotters wa
ren er nog niet veel en die gingen
na een week vissen op zee meestal
in IJ muiden naar de afslag. Je had
de HD 18 van Tabeling, de sigaren-
boer, waar Jan de Boer schipper op
was en de HD 7 en 8 van Kobus
Post en natuurlijk de HD 108 en
125 van ouwe Giel Slot. De Slotten
waren apostolisch, dus die gingen
al op zondagmiddag naar zee. De
anderen gingen pas op maandag
68