onderhielden de schepen, wat niet
verhinderde dat zwaluwen, die een
halfopen poortje hadden gevonden
in de kajuit van het opgelegde pant
serschip "Jacob van Heemskerck",
waren gaan nestelen en er een on
beschrijfelijke vuile boel hadden
gemaakt. Men heeft de jongen nog
laten uitvliegen en toen de zaak
goed dicht gemaakt. Onder die
werklieden was een groepje dat,
laat ik maar oneerbiedig zeggen,
godsdienst bedreef in de werktijd.
Zoiets was toch wel uniek. Des
morgens was er een bijeenkomst
aan het begin van de werktijd voor
een soort bijbellezing. Zij vormden,
zo heette het, een heel kleine en
aparte sekte gelovigen. Hoe dat af
gelopen is, weet ik niet. Op zoek
naar bergruimte (schepen die bijna
zeker voor sloop bestemd zouden
worden, werden daar wel voor ge
bruikt) heb ik nog op een dier echte
Nieuwediepse sombere dagen, met
harde wind en regenvlagen, rond
gedoold op dat oude pantserschip,
waar ik in 1913 voor het eerst aan
boord geplaatst werd en in 1924
voor de tweede maal. De windvang
van de hoge masten en takelage de
den het schip lichtelijk slingeren en
aan de trossen trekkend heen en
weer rijden alsof het ongeduldig
was om weer naar zee te gaan. In
de halfdonkere gangen en ruimten
benedendeks was wat kreunen en
dreunen hoorbaar, alsof er nog le
ven in het schip was en telkens
kreeg ik het gevoel bij de volgende
waterdichte deur iemands stap te
horen, even een bekende uit vroe
gere dagen verwachtend. Hoe in
tens verdrietig makend is zo'n in
spectietocht in zulk een verlaten
schip. Overigens was het nog niet
aan de scheepsdood, de sloop, toe.
Het drijft nog, verbouwd tot loge
mentschip Wachtschip "Willems
oord" en ik kon, 57 jaar na de eerste
maal, in november 1970 nog eens
voet aan boord zetten. De mobilisa
tie-inventarissen, die het eerst aan
de beurt zouden zijn voor insche
pen of verzenden, waren nabij de
expeditieloods opgeslagen, waaron
der die voor de marine-kustwacht-
posten en de uitrusting voor het
Marine Bataljon. Een paar jaar gele
den schreef ik, naar aanleiding van
een artikel in het Marineblad (juli
1969) het volgende, dat ook een in
druk kan geven van de mobilisatie
voorbereiding door Arsenaal in het
algemeen:
"Het moet geweest zijn in begin
mei 1936, dat op een morgen de
kantooroppasser Luts de overste
van Hemert aandiende. Ik verstond
de naam nauwelijks en verwachtte
eigenlijk weer met een dier zich vrij
frequent presenterende oud-officie
ren te doen te hebben, die vertegen
woordigers waren van een of ande
re fabriek, die bijvoorbeeld brand-
blusmateriaal leverde, dat wij zelf
beter konden maken, of touwwerk
dat als slapping nog niet zou deu
gen, zodat ik niet bijster vriendelijk
moet hebben gekeken en de nogal
militair uitziende oudere heer in
burger zakelijk beleefd liet plaats
nemen. Hij was blijkbaar méér niet
zo uitbundig ontvangen en stelde
zich met zekere nadruk voor. Er
ging mij toen een licht op; tijdens
mijn plaatsing te Vlissingen, waar
ik nummer twee was na de Com
mandant in Zeeland, had ik zo een
en ander vernomen over de luite
nant kolonel der mariniers KMR H.
baron van Hemert tot Dingshof,
wel bekend van de Gezantschaps-
wacht te Peking met haar 'horse
marines' (1913-1920), die nu bij
mobilisatie een marine afdeling in
Zeeland zou commanderen. Ik her
inner mij ook, dat ik met de kapi
tein ter zee H.J. van der Stad, de
Commandant in Zeeland, een be
zoek had gebracht aan het Fort Elle-
woutsdijk, waarbij onder meer
sprake was van opslag van munitie
voor die afdelingen waar wij een
kaal en kil stenen kelderinterieur
bekeken, waar het vocht langs de
muren droop en dat totaal onge
schikt scheen voor het doel. Wij be
klaagden de mannen, die bij mobi
lisatie dit ellendige oord moesten
bevolken. Ik herkende nu ook mijn
bezoeker, wiens martiale snor een
der opvallendste kenmerken was,
van vroegere ontmoetingen en zon
der dat hij nog veel zeide, begreep
ik waar het over zou gaan: uitrus
ting voor het Marine Bataljon Zee
land, zoals het bij de werf genoemd
werd bij gebrek aan beter. Want of
ficieel bestond het niet, d.w.z. niet
als een der talrijke onderdelen,
waarvoor bij de Afdeling Arsenaal
mobilisatie-inventarissen waren ge-
reedgehouden, althans vastgestelde
inventarislijsten waren opgelegd.
Al wat ik wist was dat er wat oefen
materiaal was. Zodat voor mij
qualitate qua de overste een burger
was (als reserve-officier niét in wer
kelijke dienst, géén militair zelfs),
die als een condottiere nieuwe stijl
bezig was een soort vrijkorps op te
richten. Hij draaide er dan ook niet
omheen! En ik verheug mij van
daag nog het spel meegespeeld te
hebben met hulp van mijn mensen
bij het arsenaal en de geschutmake-
rij en niet te vergeten de bewaarder
van het magazijn voor herstelbare
goederen. De overste wist precies
wat hij wilde. Hij had alles keurig
op papier en nu konden wij eens
zien. Mijn respect voor de man, die
al kapitein was toen ik adelborst ie
klasse werd, nam toe en er werd zo
veel mogelijk "zaken gedaan"; wat
daarop neerkwam, dat de werf zou
trachten de nodige uitrusting, wa
pens inclusief, bijeen te krijgen;
voorshands zonder officiële mobili
satie-inventaris, doch slechts uit
gaande van hetgeen reeds praktisch
buiten medeweten van "Den Haag"
was bijeengebracht, waar sedert
1934-1935 slechts toestemming
voor oefeningen van het bataljon
was gegeven. Maar overigens, dat
was mij uitdrukkelijk door mijn
voorganger op Arsenaal gezegd,
géén kosten voor gemaakt mochten
worden".
En zo is het gebleven tot na mijn
vertrek medio 1937. Buitenstaan-
5°