boek 'De geschiedenis van de
VOC' stelt Femme S. Gaastra, his
toricus en VOC-deskundige bij uit
stek, echter dat deze opvatting niet
waarschijnlijk is. Die handel bleef
namelijk doorgaan, omdat geen
der betrokkenen die kon missen en
het bovendien niet erg aannemelijk
lijkt dat, in de algemene expansie
van onze zeehandel, de vaart op
Azië permanent aan anderen zou
worden overgelaten. Het ging om
handelsbelemmeringen van totaal
andere aard, die het onze kooplie
den na 1580 steeds moeilijker
maakten te profiteren van de han
del in Aziatische producten en die
dan ook meer doorslaggevend lij
ken te zijn geweest. De Portugese
handel bijvoorbeeld, werd geken
merkt door 'contracten'. Zo was er
sprake van een 'Indisch' pepercon
tract, dat een groep kooplieden toe
stond om peper in India en Malak-
ka op te kopen en te Lissabon
tegen een vaste prijs aan de kroon
te verkopen, naast een 'Europees'
contract, dat de contradores toe
stond de peper daarna tegen een
vaste prijs van de kroon af te
nemen en in de rest van Europa te
distribueren. In 1591 was dit con
tract in handen van een internatio
naal syndicaat met eigen vertegen
woordigers in Amsterdam en Mid
delburg. De Hollandse en Zeeuwse
kooplieden werden feitelijk van die
handel uitgesloten, terwijl het aan
bod van specerijen in Europa op
dat moment achterbleef bij de
vraag en na 1592 zelfs drastisch
afnam, met als gevolg prijsstijging.
Voor onze kooplieden was het kli
maat dus gunstig om de aanvoer
van peper uit Azië in eigen hand te
nemen. Kapitaal was hier ruim
aanwezig en de route naar Indië
bekend. De cartografie was in de
tweede helft van de i6e eeuw met
sprongen vooruit gegaan. Enkhui-
zers als Lucas Jansz. Wagenaer,
Dirck Gerritsz. en Jan Huygen van
Linschoten hebben daar een
belangrijk aandeel in gehad. De
laatste was in 1583 zelfs in Portuge
se dienst getreden en naar Goa ver
trokken. Na te zijn teruggekeerd
verscheen van hem in 1596 een
'Itinerario', een routebeschrijving
met kaarten en vesierd met platen.
Toch werd eerst nog gezocht naar
een korter en veiliger route, niet
zuidwaarts rond Kaap de Goede
Hoop, maar noordwaarts langs de
kust van Azië. De bekendste tocht,
die van Jacob van Heemskerck en
Willem Barentsz. (1596-1597), liep
aan de noordkust van Nova Zem-
bla vast in het ijs en resulteerde in
de beroemde overwintering op dit
onherbergzame en ongastvrije
eiland.2
Vrijwel gelijktijdig zocht men in
zuidelijke richting. De Amsterdam
se 'Compagnie van Verre' zond
vier schepen uit - onder andere
het jacht 'Duyfken' - om rond de
Kaap te varen. Deze tocht, geleid
door Cornelis de Houtman en Pie-
ter Dirksz. Keyser, was grondig
voorbereid, maar had geen succes,
ook niet in financieel opzicht. In
ieder geval was wel aangetoond,
dat de vaart op Azië mogelijk was.
Te Amsterdam, Veere, Middelburg
en Rotterdam werden nieuwe com
pagnieën gesticht; die werden
naderhand aangeduid als vóór
compagnieën, om hen te onder
scheiden van de in 1602 opgerichte
Verenigde Oostindische Compag
nie. Binnen enkele jaren werd een
flink aantal schepen uitgezonden
en de Portugezen raakten hun eer
ste plaats kwijt: tegenover de 65
schepen die van 1595-1602 uit
Nederland naar Azië vertrokken
stonden - gerekend van 1591-1601
- slechts 46 Portugese.3
Oprichting van de VOC
De grote ondernemingsgeest had
ook nadelen. De hevige concurren
tie tussen Hollandse en Zeeuwse
kooplieden ondermijnde het eco
nomisch fundament van de han
del. Enerzijds konden de leveran
ciers in Azië hun prijzen opdrij
ven, anderzijds nam het aanbod
van specerijen op de Europese
markt zo sterk toe, dat prijsdaling
het gevolg was. Dat ging ten koste
van de winstmarges. Daarnaast
bleek het nodig een vuist te maken
tegen de Spanjaarden en de Portu
gezen en tegen de Engelsen, die
ook vaste voet in Azië probeerden
te krijgen. Vooral economische en
niet allereerst militaire motieven
brachten de landsadvocaat van Hol
land, Johan van Oldenbarneveldt,
en op zijn aandringen de Staten-
Generaal, ertoe de kooplieden tot
samenwerking te dwingen door de
vrije vaart op Azië te verbieden en
de bestaande vóór-compagnieën
samen te voegen tot VOC. Die
kreeg bij octrooi van 20 maart
1602 voor 21 jaar het recht van
alleenhandel voor het gebied ten
oosten van Kaap de Goede Hoop
en ten westen van Straat Magel-
haens. Hierna werd de vaart op
Azië ook in toenemende mate
omgesmeed tot een militair wapen
tegen de concurrenten. Kenmer
kend was de overdracht van soeve
reine rechten: de Compagnie
mocht uit naam van de Staten-
Generaal forten bouwen, gouver
neurs aanstellen, soldaten legeren
en verdragen sluiten. De hoogste
gezagsdragers hoefden alleen een
eed van trouw af te leggen en na
terugkeer in 'patria' verslag uit te
brengen van de stand van zaken ter
plekke, maar verder was de VOC
volstrekt autonoom.4
Organisatie van de VOC
De VOC bestond uit zes kamers
met zestig bewindhebbers: Amster
dam kreeg er twintig, Middelburg
twaalf, Rotterdam, Delft, Hoorn en
Enkhuizen ieder zeven. Elke kamer
koos uit haar midden twee- of
driemaal per jaar afgevaardigden,
die enkele weken in Amsterdam of
Middelburg vergaderden om het
centrale beleid vast te stellen. In
deze 'Vergadering der Heren
Zeventien' zaten acht bewindheb-