bereikten lang niet altijd snel over
eenstemming wanneer het om
onderlinge steun ging. Aan som
mige hulpacties gingen maanden
lange discussies en onenigheden
vooraf. In oorlogstijd zat de zee
macht vaak te krap bij kas. De
VOC-leiding was dan niet steeds
bereid om het bedrijfsbelang
meteen geheel ondergeschikt te
maken aan het door de Staten-
Generaal bepleitte landsbelang.
Toch leidde dit zelden tot onwerk
bare situaties. Een belangrijke
reden daarvoor was de verweven
heid van verschillende overheids-
colleges met de bestuurlijke top
van de compagnie. Menige VOC-
bewindhebber was tevens (ex)bur-
gemeester, lid van de vroedschap
en had een broer, zoon of neef in
een der admiraliteitscolleges. Kort
om de vijf admiraliteiten, zes VOC-
kamers en hun verschillende vesti
gingsplaatsen, werden bestuurd
door personen uit dezelfde regen
tenkringen.
Varen voor het vaderland en de
VOC
Ook op lager niveau was er sprake
van een soort verwantschap tussen
het personeel van de twee grootste
werkgevers in de maritieme sector
van Nederland. Vooral in de acht
tiende eeuw, toen de marine min
der emplooi bood dan voorheen,
zochten verscheidene zeeofficieren
tijdelijk hun heil bij de compag-
nie.Tijdens de Gouden Eeuw was
het meestal net andersom. Wie de
loopbanen bekijkt van bekende
Nederlandse zeehelden uit de
zeventiende eeuw, zal het niet ont
gaan dat menige vlagofficier eerst
bij de koopvaardij had gevaren. In
de meeste gevallen betrof het de
handelsvaart in Europese wateren,
maar er waren onder deze succes
volle zeeofficieren ook ex-VOC-die-
naren. Zoals bevoordeeld vice-
admiraal Witte Corneliszoon de
With (1599-1658) die zijn maritie
me carrière begon als scheepsjon
gen aan boord van een Oostindië-
vaarder. Een ander bekend voor
beeld was Piet Heyn (1577-1629),
nog steeds bezongen als de verove
raar van een grote Spaanse zilver
vloot. Ook deze vice-admiraal was
een gewezen VOC-dienaar.
Door de invoering in 1626 van een
vast dienstverband voor in totaal
zestig kapiteins en later de intro
ductie van een staande oorlogs
vloot, werd de band tussen zeeoffi
cieren en marine echter versterkt
en de toegankelijkheid voor buiten
staanders verkleind. Toch bleven er
ook daarna VOC-officieren, zowel
schippers als stuurlieden, de over
stap maken naar de zeemacht. Blij
kens recent onderzoek kwam dat
met name in Zeeland in de acht
tiende eeuw regelmatig voor.
Opmerkelijk, want over het alge
meen waren marineofficieren toen
uit hogere kringen van de samenle
ving afkomstig dan hun collega's
bij de VOC. Voor de rest van de
bemanning ging dat onderscheid
niet op. De VOC en marine waren
geen populaire werkgevers en put
ten uit precies hetzelfde segment
van de arbeidsmarkt. In tegenstel
ling tot de visserij, walvisvaart en
koopvaardij in Europese wateren,
kregen zij hun schepen nooit
geheel met vrijwilligers bemand.
De financieel wat aantrekkelijker
leidinggevende (onder)officiers-
functies aan boord leverden door
gaans geen problemen op, maar de
rest van de bemanning moest (gro
tendeels worden betrokken van
ronselaars, in de bronnen vaak
Piet Pieterszoon Heyn (7577-1629). Ook
deze vice-admiraal, vooral bekend door de
verovering van een grote Spaanse zilver
vloot, was een gewezen VOC-dienaar.
(Schilderij doorj. Daemen uit 1629, Rijks
museum Amsterdam)]
aangeduid met, 'drogasterijhou-
ders, slaapbazen,volkhouders of
zielverkopers'. Dit waren in de
havenbuurten gevestigde loge-
De broederlijk naast elkaar staande vroegere lijnbanen van de VOC (links) en de admi
raliteit te Amsterdam.
■am
26