Uit hetzelfde hout gesneden
De Marine en de Verenigde Oost-Indische Compagnie
M.A. van Alphen
Drs. M.A. van Alphen is werkzaam bij het Instituut voor
Maritieme Historie der Koninklijke Marine te Den Haag.
Geen enkele andere economische
sector van de Republiek der Ver
enigde Nederlanden deed tijdens
onze Gouden Eeuw zo van zich
spreken als de scheepvaart. De dit
jaar precies vierhonderd jaar gele
den opgerichte Verenigde Oost-
Indische Compagnie (VOC) liet
zich daarbij niet onbetuigd. De
door haar aangevoerde specerijen
en later ook zijde, porselein, kof
fie, thee en andere tropische pro
ducten, gaven de zeventiende en
achttiende eeuw een exotisch tin
tje. Bovendien verschafte de VOC
aan vele duizenden mensen werk.
Gedurende haar bestaan van bijna
twee eeuwen, bouwde de compag
nie op eigen werven in Nederland
circa 1500 schepen en vervoerde
daarmee in totaal bijna een mil
joen VOC-dienaren naar de Oost
in ruim 4700 reizen. Een particu
liere handelsonderneming met
een dergelijke omvang was een
noviteit in de mondiale scheep
vaartgeschiedenis. Bij het opbou
wen van een imperium in Azië,
werd de VOC gesteund door de
zeemacht. Deze leverde geregeld
kruit en geschut voor de strijd in
de Oost en konvooiers voor
bescherming in de buurt van het
vaderland. De compagnie hielp op
haar beurt de marine bij de oor
logvoering ter zee in Europese
wateren. Beide scheepvaarttakken
hadden ook qua organisatie en
personeel veel gemeen.
Oprichting
Nadat in de zestiende eeuw de
zogeheten 'moedernegotie', de
handelsvaart vanuit de Nederlan
den op het Oostzeegebied, het
voortouw had genomen, maakte de
maritieme sector een onstuitbare
groei door. De Nederlandse schip
pers ontpopten zich weldra tot de
vrachtvaarders van Europa. Van
Scandinavië en Noord-Rusland tot
aan het Middellandse-Zeegebied,
overal vertoonden zich al vóór
1600 Nederlandse schepen. Hout
en graan uit het noorden, wijn en
zout uit het zuiden. Maar daar
bleef het niet bij. Handelscontac
ten met nog verder weg gelegen
gebieden in andere continenten
lokten evenzeer. De Portugezen en
Spanjaarden waren de Nederlan
ders daarin al voorgegaan. Vooral
de op het Iberisch schiereiland
geconcentreerde handel in peper
en 'fijne' specerijen zoals kruidna
gels en foelie, werd als zeer lucra
tief beschouwd en genoot daarom
speciale aandacht. De aanvoer van
deze tropische waren werd
beheerst door de Portugezen. Deze
verscheepten de specerijen vanuit
Azië naar Lissabon. Van daaruit
werd vooral met behulp van Neder
landse vrachtvaarders de rest van
Europa bevoorraad. Nadat Portugal
in 1580 deel was gaan uitmaken
van het Spaanse Rijk, waarmee de
Nederlanden al sinds 1568 in oor
log waren, stagneerde de aanvoer
van de Aziatische waren echter in
toenemende mate. Doordat de dis
tributie van deze luxe producten in
Europa voor een belangrijk deel in
handen was van Nederlandse han
delaren, gingen hier steeds meer
stemmen op om de spullen dan
maar zelf te gaan halen bij de
bron. Te meer daar door de stagne
rende aanvoer de prijzen fors ste
gen.
De Portugezen hielden de scheep
vaartroute geheim, maar konden
niet verhinderen dat buitenlanders
die in Portugese dienst op Azië
hadden gevaren, hun ervaringen in
druk lieten verschijnen. Dankzij
zeelieden als Dirck Gerritszoon
'China' en Jan Huygen van Lin-
schoten, kreeg men in Nederland
de beschikking over voldoende
gegevens om uit te kunnen varen.
Toch ging in eerste instantie de
voorkeur uit naar een onbekende,
niet door de Portugezen gebruikte
route. Deze zeeweg boven Europa
en Azië langs werd verondersteld
korter, gezonder en door de afwe
zigheid van Portugese en Spaanse
schepen ook veiliger te zijn. Vanaf
1594 vertrokken er expedities om
via deze noordelijke route Indië te
bereiken. De laatste poging in 1596
leidde tot de bekende overwinte
ring op Nova Zembla van Willem
Barentszoon en Jacob van Heems-
kerck.
Cornelis de Houtman, die in 1595
op pad was gestuurd om te probe
ren via de door de Portugezen
gebruikte route naar Indië te varen,
was succesvoller en bereikte Indië.
Hoewel het geen winstgevende
tocht werd, betekende de behouden
terugkeer van De Houtman in
Nederland het startsein voor diver
se ondernemende lieden om com
pagnieën op te richten voor nieuwe
reizen naar de Oost. Vanaf 1598
vertrokken vanuit Nederland tien
tallen schepen van deze zogeheten
'voorcompagnieën'. De onderlinge
rivaliteit en concurrentie waren
hevig en leidden tot een forse prijs
daling van specerijen op de Euro
pese markt. Om aan deze moor
dende concurrentieslag tussen
vooral Zeeuwen en Amsterdam
mers een einde te maken, probeer
de de overheid (onder andere de
Staten van Holland en de landsad-
21