handgereedschap. Toch bleef op al
lerlei gebied de vakman der oude
ambachten bestaan, naast hen die
gemechaniseerde arbeid verricht
ten. Nieuwe specialisten, als las
sers, elektromonteurs, verschenen.
De schrijvers, boekhouders kregen
moderner hulpmiddelen voor nieu
we werkwijzen vooral voor het be
heer der magazijnen, de loonadmi
nistratie enz. Toch was dit betrek
kelijk minder dan bij de technische
kant van het bedrijf. Voor bepaalde
groepen die het eenvoudigste werk
deden verminderde het minst. De
'werfsjouwer', hij moge een andere
'titel' hebben gekregen, bleef be
staan en kroop nog onder de sche
pen in het dok om de 'doorns' te
schrapen als toen en thans. Velen,
jong bij de werf gekomen, hebben
zich in hun diensttijd telkens moe
ten aanpassen; omscholen vaak. De
ouderen hebben hun bijzondere
waarde gehad voor het bedrijf: zij
beschermden ongeweten de tradi
ties en waren de waarborg van de
typische rustige geest van de werf.
Die van de 'wervianen', die onge
duldige commandanten tegen de
mast kon doen opvliegen; maar zij
konden heel goed en rap werken
wanneer zij voelden dat het er op
aankwam. De werf liet de Vloot zel
den in de steek. Hier moet vooral
niet vergeten worden er aan te her
inneren hoe het voortbestaan van
de werf in de genoemde honderd
jaar (en daarna!) herhaaldelijk be
dreigd is geworden, met name na
de Eerste Wereldoorlog, door poli
tieke en economische overwegin
gen. Het bij-de-tijd houden van het
apparaat werd er kwalijk door beïn
vloed; doodde initiatieven en be
dreigde de stemming en remde ook
de toeloop van goede krachten. Niet
opwekkend was het de andere wer
ven, Amsterdam en Hellevoetsluis,
te zien verdwijnen en daarmede de
eigen 'grote' nieuwbouw, (in 1910
met de Zeven Provinciën). Ander
zijds heeft het omzetten van de
werf te Amsterdam in een etablis
sement met veel minder allure en
mogelijkheden door het daaruit
voortvloeiende overbrengen van
een deel der werkkrachten en be
drijven naar Willemsoord daar
weer stimulerend gewerkt. Wat de
oorspronkelijke ontwerpers van het
etablissement niet hadden behoe
ven te voorzien (het heet dat gene
raal baron C.R.Th. Krayenhoff daar
toe behoorde) was, dat er nog eens
schepen tot de Koninklijke Marine
Den Helder in 1940
Vergeleken met de luchtfoto uit
1928 komt de plattegrond van de
Rijkswerf beter uit. Bassin en dok
ken, Boerenverdriet, Zeesluis,
Marineschutsluis zijn snel aan te
wijzen. Deze toestand is in de
Tweede Wereldoorlog belangrijk
gewijzigd door het verdwijnen van
het oude Helder: een deel der
bebouwing langs Hoofdgracht en
Weststraat en het verdwijnen van
gebouwen op de wef zelf waar
onder het Arsenaals- en maga
zijnscomplex. Nadien is nog de
marinehaven drastisch veranderd
door de afsluiting van het Nieuwe-
diep aan de zuidzijde en het
maken van het Harssens-schierei-
land (waarbij het fort verdween)
en de bouw van de nieuwe mari
nehaven (met eigen ingang) oost
van het Nieuwediep.
zouden behoren, die aanzienlijk
langer waren dan honderd meter.
En zo was in 1920 bij de komst der
kruisers 'Java' en 'Sumatra' (155 m)
de werf Willemsoord niet meer vol
doende geoutilleerd, omdat het gro
te gegraven dok, dat het pantser
schip 'De Zeven Provinciën' (101,5
m) zonder bezwaar kon opnemen,
nu te kort was. Hieraan is niets ge
daan. Die kruisers dokten op parti
culiere werven en repareerden daar
ook vaak en Willemsoord werd, hoe
goed ook overigens, een tweede
rangs reparatiewerf waar slechts in
cidenteel nieuwbouw van kleine
eenheden plaats had. Trouwens
vanouds zijn zeer weinig oorlogs
schepen te Willemsoord gebouwd:
de eerste in de periode 1851-1858,
waarna wij A.J. Vermeulen's 'De
schepen van de Koninklijke Marine
1814-1962' doorbladerend pas weer
in 1928 aanbouw zien vermeld (de
mijnenvegers A-D); dan in 1935 'De
Mercuur', in 1939 'Mok I' en ten
slotte in 1955 een landingsvaartuig,
waarmee in 1961 de uiterst moder
ne polyester bouw begon. (Op 'De
Prinses Maria' na, die 759 ton mat
(1858) was alles beneden 300 ton).
Hetgeen in de dertiger jaren op 's
Rijkswerf Willemsoord werd aange-
90