De Hr. Van Loo in zijn privé kantoor rechtigheden op de hoogte brach ten. Was het wonder dat hij veel aanhang kreeg onder de kleine man en daardoor met grote meerder heid van stem men tot kamer lid werd geko zen? Opstandig De werklieden op de rijkswerf moes ten het in alles ontgelden. Het toe zicht werd scherper, straffen werden uitgedeeld voor de kleinste vergrij pen. Aanhoudend kwam ik in op stand als een der collega's op on rechtvaardige manier door een of an dere potentaat werd behandeld. Op de zeilmakerij was het soms een alge mene opstand, waarbij christelijke werklieden op heftige wijze te keer gingen tegen de twee chefs van de zelfde richting. Zoo ging het op de werf, zoo ging het door het geheele land. De strijd om een behoorlijk bestaan werd tot in het uiterste doorgevoerd. Die stroom ing was niet meer tegen te houden. In de particuliere industrie waren de stakingen aan de orde van de dag. Vaak werden zij verloren, meestal door de arbeiders zelf omdat zij bang waren om broodeloos te worden ge maakt. Zoo brak te Amsterdam een staking uit onder de typografen. Na maanden strijd werd de arbeid weer hervat. Vele verbeteringen kwamen via deze strijd tot stand, maar er vie len ook slachtoffers, arbeiders die niet meer door hun patroon werden aangenomen. Arbeidersdagblad Stemmen gingen op om pogingen in het werk te stellen tot de oprichting van een arbeidersdagblad. Het kwam voor elkaar en het Volksdagblad ver scheen. Een werkman van de rijks werf, J. Piek, werd de agent te Den Helder. De inhoud van het blad was een kolfje naar mijn hand. Hierin werden de arbeiderstoestanden be handeld zoowel van het buiten- als van het binnenland. Ik hielp mee de bladen rondbrengen en toen Piek het agentschap niet meer ambieerde, nam ik het over. Door dit blad werd mijn kennis, naast arbeidstoestanden, verrijkt op allerlei gebied. Wat wisten de arbei ders op het gebied van kunst, natuur, muziek en nog zooveel meer? Het was immers zwoegen, sloven, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Een gevoel voor het hoogere, voor het mooie, werd reeds in de jeugd ge smoord, door de rauwe werkelijkheid van het leven. Een trekharmonica of driecentsfluitje was het instrument voor den werkman. Multatuli schreef het zoo terecht in zijn 'Vorsten school': 'Wat is de arme het schoon der lente? Niets! Wat is hem kunst, wat liefde? Niets! Dat alles mag hem niets zijn'. In mijn prille jeugd reeds voelde ik voor de muziek. In de roomsche kerk was mijn aandacht meer gewijd aan de mooie zang, dan aan de mis. In gedachten zag ik mij zelf de dirigeer stok zwaaien of het orgel bespelen. L.F. (Frank) van Loo 70

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2001 | | pagina 10