Uit de memoires van Louis van Loo sr.
Aflevering uit mijn jeugd
37
Inleiding
In de vorige aflevering van Levend
Verleden hebt u een biografie (van
de hand van zijn zoon Harry) van
Louis van Loo Sr. (1879-1954) kun
nen lezen. Nu starten we met een
kleine reeks fragmenten uit zijn
memoires. Die zijn hoogstwaar
schijnlijk geschreven in de winter
van 1944/45 t°en hij, uit Den Hel
der geëvacueerd, in Oudorp bij
Alkmaar verbleef. Met zijn echtge
note Dirkje Tjepkema bewoonde
hij toen een bovenkamer in het
huis aan de Frieseweg van de
boekhouder van garage Met.
Ik geef de handgeschreven tekst
hierbij weer, met alleen af en toe
een toelichting tussen haakjes en
tussenkopjes om de leesbaarheid
te bevorderen.
L. F. (Frank) van Loo
Armenzorg
'Het was op een dag in December
in den winter 1890-91. Een zeer
strenge, die de menschen lang zou
heugen. Een scherpe Noordoosten
wind met 14 graden vorst hield de
menschen in huis, voor zoover zij
buiten geen bezigheden hadden.
De koude weerhielt ons als jon
gens niet om toch te gaan schaat
senrijden. In was elf jaar oud en
krabbelde op schaatsen; het Hel-
dersch kanaal was het middelpunt.
Nabij de R.K. kerk (Kerkgracht,
FvL) gekomen, trof mijn oog een
aantal oude vrouwtjes, bonte
schorten voor, een omslagdoek en
zwarte mutsen. Bibberend van kou
de, zochten zij beschutting tegen de
scherpe noordoosten wind.
Het was zielig om aan te zien. Wat
deden die daar? Een paar heeren,
gekleed in dikke duffelsche jassen,
goed beschermd tegen de koude
kwam deftig aangestapt. Later hoor
de ik dat deze heeren tot het Arm
bestuur behoorden. Ze keken de
vrouwtjes niet aan en stapten de
woning binnen van de koster van
de kerk. Mijn oogen bleven op de
vrouwen gericht, die daar in dat
hondenweer al een half uur ston
den te wachten. Het tafereel ging
niet uit mijn gedachten en ik
spoedde mij naar huis. In vertelde
aan moeder wat ik gezien had en
vroeg wat of die vrouwtjes daar dan
moesten. Ja, mijn jongen, zei moe
der, dat zijn de armen die gesteund
worden door de kerk. Moeder
noemde toen een aantal namen die
voor dat soort steun in aanmerking
kwamen. De giften beliepen van 20
rijk volgens moeder. Vader had een
pensioen van eene gulden per week
en mijn broer verdiende drie gul
den als leerling op de werf. Daar
moesten 5 menschen van leven.
Dat bestond natuurlijk niet. Moe
der moest er bij wasschen voor an
deren. Wij bewoonden een kamer
en z.g. keuken, die meer op een
bergplaats geleek. In de kamer
moest alles gedaan worden. Eten,
wasschen, strijken en slapen.
Het geloof
Ik bewonderde altijd de gelatenheid
van mijn ouders. Moeder was een
vroom hervormde vrouw. Vader en
de kinderen waren roomsch katho
liek. Volle tevredenheid heerschte
in het gezin. Het verschil in geloof
bracht geen onenigheid. Altijd hard
tot 80 cent per week. Ze kregen
dan ook nog 50 ct van de gemeente.
Wat een geluk zei moeder, dat wij
van geen armbestuur afhankelijk
zijn, jongen. Wij hadden het nog
R.K. kerk 'Petrus en Paules'
gewerkt, schamel loontje. Aller
kleinst behuisd. Moeder ging er
nog vaak op uit om menschen te