53
slechts drie, vier uur gaans en dan
ben ik er. De oude had het zelf ge
zegd.
Er was inderdaad een nieuwe brug.
De voorde was elk jaar steeds min
der doorwaadbaar gebleken. Toch
was de brug er vooral gekomen om,
zonodig, snel de buren in het zui
den te hulp te kunnen komen, als
Graaf Floris weer zou toeslaan. Na
respijt van een aantal jaren was de
strijd met de Graaf opnieuw opge
laaid. Nooit werd er hier genoeg be
taald, steeds kwamen nieuwe,
zwaardere belastingen. En na de in
Houtsnede gedrukt
door de Leidse
drukker Jan
Seversoen in t$o8.
regen verdron
ken zomer van
1163 waarin de
oogst mislukte
en er, tot over
maat van
ramp, ook nog
een grote over
stroming
kwam, kón het
eenvoudig niet meer. Honger is
dwingender dan angst: men had ge
weigerd te betalen. De Graaf strafte
Schagen: en woedende Westfriezen
waren daarop de Reker overgetrok
ken en hadden Alkmaar gebrand
schat. Zijn gastheer van gisteren
was welingelicht.
Men had beter gedaan overstuivend
duin te beplanten en dijken te leg
gen, had de monnik gemompeld.
De oude wou niets horen dat de
handelswijze van de bewoners in
een kwaad daglicht stelde en wees
erop dat het de Graaf was die voor
zoiets diende te zorgen. De monnik
had dat sussend beaamd.
Het pad boog af naar het westen.
Het leek of de wind luwde, maar
dat was schijn. Het pad liep langs
een lange zandrug, begroeid met
laag struikgewas en verschrompel
de meidoorn, maar dat gaf toch wat
beschutting. Het regende niet
meer, nu striemden er vlagen zand
in zijn gezicht. Zand, twijgen, tak
ken. En boven alles uit de gierende,
fluitende storm. Zo nu en dan
haakte zijn pij in een doornstruik,
dan was hij bijna blij dat hij even
kon staan en op adem komen. Hij
had geen idee van tijd. Had hij één
uur tegen de storm ingelopen, twee
uur? Hij moest nu toch haast bij de
tweesprong zijn waar de weg naar
Schulphorn en Oudendorp verder
westwaarts ging en het pad naar
Langemoor langs de rand van het
veengebied naar het noorden slin
gerde.
Langemoor, hoe zou het er zijn?
Hij had het de oude niet al te recht
streeks durven vragen. Dat hij uit
de streek afkomstig was had de an
der natuurlijk begrepen - hij sprak
de taal zonder mankeren. Dat het
klooster van Ludingakerke zo nu en
dan iemand stuurde, was ook geen
bijzonderheid.
Toch had hij niet naar haar, de we
duwe van zijn oudste broer, durven
vragen, al was de verleiding groot
geweest. Want de oude had een
paar namen genoemd van wie bij
Alkmaar waren omgekomen. Dat
zijn broer één van hen was wist hij,
maar de oude had zijn naam niet
gezegd. Zo was hij niet meer te we
ten gekomen dan hij al wist. Maar
méér nog dan de vraag met hulp
van wie zij zich nu staande hield -
haar vader? haar broer? - tobde hij,
na al die jaren, nog over de vraag
hoe het had kunnen gebeuren dat
Alwin, zijn wilde oudste broer, haar
huwde, terwijl hij, Bernardus, de
bedachtzame, haar toch zo innig
liefhad. En nu? Hij schrok zelf van
de bijna hardop uitgesproken
vraag. Wat nu? Had hij dan geen
kloostergelofte ge
daan? Ze had al een
zoon, heel jong nog,
maar toch was een
zwagerhuwelijk niet
vereist. Hij schrok op
uit die gedachten door
diepe, droefgeestige
geluiden. Signalen?
Hij stond stil en luis
terde gespannen.
Geen twijfel mogelijk.
Hoornsignalen - diepe,
doordringende hoorn
klanken en ook: klok
gelui!
Schulphorn? De wind
was west, noordwest. Bij vlagen
bracht de storm nog meer geluiden.
Geloei van rundvee, geblaat van
schapen, stemmen van mensen...
En toen waren ze er opeens. Ang
stig sjokkende runderen voortge
dreven door opgeschoten jongens,
vrouwen die kleine kinderen sjouw
den, een meisje met een lam, boe
ren, een paard bij de teugel, daar
achter hotsebotsende wagens vol
haastig opgetast schamel bezit: kis
ten, gereedschap, geloogde huiden.
De monnik dacht ook nog een kin
derpop te zien vallen van de bok
van een voerman. Jammerend,
vloekend, klagend, schreeuwend
schoof de groep, de storm in de
rug, langs de verbijsterde monnik.
Pas toen de laatste tweewielige kar