Het vreselijk tempeest
Allerheiligen 1170
Het water van de Zijpe zal toch nooit
tot hiertoe komen?
Laag lag het land onder een hemel
vol storm. De monnik versnelde
zijn tred. Zó vroeg had hij duister
nis niet verwacht. Hij was dan wel
gewaarschuwd, maar zijn onrust
was groter dan zijn angst. Hij
begon zich af te vragen of hij er
toch niet beter aan had gedaan op
het veilige, droge Wiringhen te
blijven; in de stille beslotenheid
van de pastorie te Stroe.
'Ge zult het land voorbij Grebbe
haast niet meer herkennen, broe
der', had de oude pastoor gezegd.
'Veel akkers zijn tot weiden verwor
den en weiland tot hooiland. Het
hooiland uit uw jeugd staat winter
en zomer, onder water. Het land is
zat van water. De sloten staan tot de
randen vol. Het lijkt of het land al
maar lager komt te liggen.'
'De boeren klagen met recht. De
rogge komt nog wel binnen; al is
het niet vóór Sint Job zoals vroeger,
maar gerst en haver verregenen
meest. Het lijkt of de herfststormen
steeds vroeger beginnen en de zo
mers steeds korter zijn.' 'Er komt
storm, ge doet beter te blijven', had
de pastoor eraan toegevoegd. Het
was weliswaar van harte bedoeld,
maar juist omdat de dagen in dit
jaartij korter en stormachtiger wor
den, wilde hij zijn opdracht vervul
len.
'Zie hoe het werkelijk is in uw ge
boortestreek', had zijn Abt hem op
gedragen. 'De mensen klagen dat
ze de pacht niet betalen kunnen,
maar wat er echt gaande is, word ik
niet gewaar. Misschien gij wel, gij
waart ooit een van hen'. Dat ben ik
nog steeds en dat wil ik blijven, had
hij gedacht, maar gezegd had hij
slechts: 'Als gij dat verlangt, Heer
Abt, ga ik'.
Heel even had de Abt hem onder
zoekend aangekeken en toen snel,
bijna terloops, gezegd: 'Vertrek dan
morgen, ge kunt met Sint Maarten
terug zijn. Ga met God, mijn zoon.'
Alleen die God wist hoe verheugd
hij was, anderen konden het hoog
uit vermoeden. Want wat was hij
verteerd door heimwee in die jaren,
hoe graag had hij zijn medebroe
ders niet gesproken over het land
waar hij als kind had gespeeld.
Maar wat hem het diepst dreef om
te gaan, was niet wat zij misschien
dachten. Hij durfde het zichzelf
niet eens te bekennen. Na al die ja
ren was het of een allang bedwon
gen vuur fel uitsloeg en oplaaide:
Maria.
Hoe had hij kunnen denken dat het
voorbij was? Aarzelend stond hij
stil. Hier ergens moest toch de af
slag naar Schulphorn zijn? Het
Teetjesbos had hij zeker al een half
uur geleden achter zich gelaten en
nog steeds had hij de herberg bij de
voorde door de Wilgenkreek niet
bereikt.. Het pad werd smaller, het
struikgewas dichter, de lucht grau
wer. Mensen schenen zich verstopt
te hebben. De schorre schreeuw
van een vogel was het enige teken
van leven.
Plotseling was er water. Wat in zijn
herinnering een smalle en ondiepe,
door knotwilgen omzoomde kreek
was, bleek een donkere, dreigende,
brede stroom. Nu zag hij ook de
resten van wat eens de herberg
moet zijn geweest: een door kruip
wilg en vlier overwoekerde bouw
val. Slechts het damhek ernaast
stond er nog; er was iets bij wijze
van een wegwijzer aan bevestigd.
Een vinger aan een hand, gekerfd
in hout. De monnik volgde het
smalle pad onder de knotwilgen,
zwart klotsend water links, het ruis
ende eikenhakhout rechts. Na een
mijl of wat begreep hij opeens
waarom de vroegere herberg verla
ten en verworden was. Waar de
stroom versmalde was een brug ge
bouwd en de kreek overbodig, ie
dereen kon altijd oversteken. Het
water stond erg hoog, klotste tus
sen de plankieren van de brug. De
monnik slaagde er slechts met
moeite in de overkant te bereiken
en aarzelde hoe verder te gaan. Te
rug aan deze kant van de stroom tot
hij de oversteekplaats bereikt had?
Maar was er een pad? Of een nieu
we weg naar Schulphorn? De duis
ternis zou hem kunnen overvallen
en hij zou hopeloos verdwalen.
Langs het pad naar de brug zou
toch wel ergens een herberg staan
of een hoeve om te overnachten?
Al gauw kreeg hij spijt. Het land lag
open en vlak. Donkere, stoppelige
veenakkers, sloten boordevol water,
weilanden, zompig en dras. En bo
ven dat alles raasde de vliegende,
stormende westenwind, die de lege
velden onbarmhartig geselde. Geen
rund, schaap of vogel meer. Alleen
die jammerende wind. Was dit het
land waarnaar hij meer dan tien
lange jaren zo hartstochtelijk had
terugverlangd? Naar het land, Ber-
nardus? Natuurlijk óók naar het