zoo het scheen, om de gesteldheid
van het vaarwater op te nemen en
bij de eerste gunstige gelegenheid
te landen. Dan in dit uiterste gevaar
dat door geen menschenhand kon
afgewend worden, verleende de
Goddelijke voorzienigheid hulp aan
het veege vaderland. Op den een en
twintigsten stak uit het zuidwest
ten westen een
allerhevigste
storm op, voor
afgegaan
naar hetgeen
sommige bewe
ren door eene
dubbele of ver
lengde ebbe,
welke tegen de
gewone regelen
der natuur
twaalf uren
duurde, en die
het landen van
den vijand, wel
ke, naar het
schijnt, op den
vloed wachtte,
om zijne krijgs-
magt aan wal te
brengen, eerst
vertraagde en
daarna onmoge
lijk maakte'. Al
dus J.C. de Jon
ge, in zijn be
kende "Geschie
denis van het
Nederlandsche
Zeewezen
(1837)' (4). Maar hij
heeft zo zijn twijfels over die dub
bele ebbe, omdat de secretaris van
Huisduinen, Hendrik Knijff, er in
zijn verslag aan de Staten van 21
juli 1672 niets over schrijft: 'Door
de continuele harde winden en is
bij den vyant geen landinge gedaen,
't geen vertrouwt wert dat by moy
weder wel souden ondernomen
hebben.' Geen woord dus over een
'dubbele eb'.
Géén vloedstroom
'Kan men vooronderstellen,' aldus
De Jonge, 'dat een man (H. Knijff),
die bekend staat als een kundig en
opmerkzaam persoon, die op de
plaats van het gebeurde was, en die
gelast was alles te melden wat de
vijandelijke vloot betrof, zulk een
hoogst gewigtig natuurverschijnsel
als de ebbe, met stilzwijgen zou
zijn voorbijgegaan, ingeval het
Michiel Adriaensz. de Ruyter.
waarlijk had plaats gehad?' Waar
schijnlijk nee, tenzij de secretaris
van Huisduinen het normaal vond
dat de vloedstroom na een wester
storm 'welke drie dagen en met
ontzettende kracht woedde' onmo
gelijk in het zeegat Marsdiep kon
binnendringen door de geweldige
kracht van het in de Zuiderzee op
gehoopte water. Het gevolg van der
gelijke waterophopingen was dan
immers een langdurige "uitstroom'
van water vanuit de zeegaten, het
geen de indruk van een zeer lang
durige eb gaf. Een verschijnsel dat
de kustbewoners van deze gebieden
niet onbekend was. De lezing van
Valckenier zou dan alleen in zover
re onjuist zijn dat de 'dubbele ebbe'
niet aan de storm voorafging (het
geen inderdaad een wonder zou
zijn) maar erop volgde!
De befaamde 19e eeuwse histori
cus R. Fruin, die uiteraard met het
werk van De Jonge bekend was,
veronderstelt dat het verschijnsel
van de 'dubbele ebbe' een jaar later
gedateerd moet worden en dat bij
Valckenier 'de omstandigheden
waaronder bij twee verschillende
gelegenheden een landing mislukt
is tot één geheel (is) samengesmol
ten' (5).
Want dat er toch iets van dien aard
geweest moet zijn staat voor Fruin
vast. Bij de 'Blijde Inkomste' van
prins Willem III in Den Haag (8
december 1673) na diens terugkeer
van de succesvolle verovering van
Bonn, de stapelplaats voor de Fran
se troepen, bezong men immers
niet alleen de heldendaden van de
Prins, maar bovenal die van de Al
lerhoogste, die op zo'n wonder
baarlijke wijze ons land gered had:
't Water, 't water, 't water most
cours (loop) verand'ren
en leerde tweemaal ebben
op 't vermetel voornemen der
Eng'landren
en 't landen der Englandren
't heeft sigh van d'oude pligt ende
natuur ontslagen
om na (ar) Gods wil sigh in alles te
gedragen (6).
'Een ieder', aldus Gerard Brandt,
'had er de mond vol van als een be
wijs van Goddelijke hulpe.'
Maar verder weet hij er ook niet
goed raad mee. Hij zegt alleen 'er
wordt bij verhaald' dat een lan
dingspoging van de Engelsen 'op
eene wonderbare wijs werd belet
door de langdurige ebben'. Zelfs de
Engelse theoloog/historicus bis
schop Gilbert Burnet (1643-1715),
112